zondag 1 maart 2009

Spoorwegramp te Weerde in 1883

Bij een spoorwegramp, dat op een donderdagmorgen in augustus 1883 plaatsvond, met een exprestrein die vanuit Parijs was vertrokken, de avond ervoor, richting Amsterdam, kwam deze in aanrijding met een koopwarentrein in het station van Weerde. Om 02u00 vond de ramp plaats. De schok was verschrikkelijk, waarna er paniek onder de aanwezige reizigers uitbrak. Het ongeval zou te wijten geweest zijn aan menselijk falen door het geven van onjuiste signalisatie.

Volgens de eerste berichten werd de machinist Messemaecker van de snelheidstrein, op slag gedood en lag verpletterd onder de tender. Ook de stoker van die trein werd zijn twee benen afgereden en de treinwachter werd ernstig gewond. De stoker Meskens van trein 25, die men op het laatste ogenblik gevraagd had om een vervangende dienst te laten verrichten, in vervanging van zijn broer, hield er twee gebroken benen aan over. Treinoverste Modéree, die nog maar pas zes maanden gehuwd was, was ernstig gekwetst aan de borst en in de buik.

Treinwachter Leclercq vertoonde verwondingen aan het hoofd. Het voltallige personeel van trein 25, kwamen er heelhuids van af. Een verder geluk was dat de overige 22 aanwezigen reizigers geen erge verwondingen opgelopen hadden. Iedereen kroop uit de verhakkelde tot schroot herleide gevaarten weg. Vervolgens vond men een reiziger die ingeslapen was, te midden van een wagon. Toen men aan hem het verhaal vertelde, begon deze te wenen, omdat hij dan te weten kwam aan welk gevaar hij ontsnapt was.

Uit het onderzoek dat daarop volgde, hield de Procureur des Koning te Mechelen dhr. Varles, de treinwachter, Van Messem van blok 7 aan. Hij bekende dat hij op zijn post was ingeslapen en zo de verkeerde signalisatie gegeven. De Procureur was vergezeld door onderzoeksrechter Aerts en politiecommissaris De Pretere.

Vervolgens werd op verzoek van de Minister van Openbare Werken een bijzondere commissie naar de plaats van de ramp gestuurd dat uit ambtenaren van de drie commissies waren samengesteld: Dhr. Dubois, dhr. Thiriar, dhr. Belpaire, dhr. Vogelaere, dhr. Depaepe en dhr. Bury. Allen waren het erover eens dat de treinwachter medeplichtig was aan het ongeval.

Ook de overleden machinist Demesmaeker, zou medeverantwoordelijk geweest zijn, omdat hij zou nagelaten een stilstaand signaal genegeerd te hebben, dat gegeven werd door een bareelwachter op 300m. afstand. Verder geen acht gegeven te hebben op de lichtsignalen achter op de koopwarentrein die van op 400 m. zeer goed zichtbaar waren. Daardoor is hij in volle stoom ingereden zonder het minste alarmsignaal gegeven te hebben.

Naar verluid zou men weinig eerbied betoont hebben, waarmee men het lijk van bewuste machinist zou behandeld hebben. Schijnbaar zou met het verminkte lijk gewoon in een hoek gelegd hebben, bedekt met een paardendeken, maar minder om te bedekken dam om het te verbergen.

Wat eerst verteld en geschreven werd, dat de machinist onmiddellijk zou gedood geweest zijn, bleken onjuist te zijn. Men heeft hem nog lange tijd nadat de ramp had plaatsgehad horen om hulp schreeuwen. Hij smeekte, om zijn leven te mogen beëindigen, daar zijn wonden verschrikkelijk waren. Een schouder was verpletterd en een been was letterlijk afgereden. De veiligheidsklep, die de stoom moest regelen was gebarsten. Daardoor kreeg hij de volle lading over zijn lichaam heen en was volledig verbrand. De schade was dan ook enorm en werd op ruim 40.000 fr. berekend. Zes rijtuigen werden buiten gebruik gesteld.

Op zaterdag 6 oktober 1883, werd uitspraak gedaan op de rechtbank van Mechelen aangaande dit ernstige spoorwegongeval. Twee agenten van het bestuur werden in beschuldiging gesteld: Blokwachter, dhr. Van Messem en treinoverste van de koopwarentrein, dhr. Boccus.

Laatstgenoemde werd vrijgesproken. Treinwachter, Van Messem, die in voorlopige hechtenis zat, werd veroordeeld tot 1 jaar gevangenisstraf en 100 fr. boete. Door zijn onachtzaamheid, had hij onvrijwillig de dood veroorzaakt van de genaamde machinist Messemaecker en het toebrengen van verwondingen aan andere personen.

Bron:
Gazette van Brugge, zaterdag 18, maandag 20 augustus en zaterdag 13 oktober 1883
Noël De Mey
© Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

Belgische stoomboot gezonken

De 'Pauline David'

Een bericht vanuit Londen liet op 29 augustus 1883 weten, dat de Belgische stoomboot ‘Pauline David, te Lagos (Portugal) met kapitein Kalk aan boord was gezonken, nadat deze op een klif was gevaren. De voltallige equipage (bemanning) werd vermist. De ‘Pauline David’ was op 13 augustus uit Antwerpen naar Cardiff vertrokken. Het vaartuig woog 1316 ton, 12 pk met zes compartimenten en werd te Newcastle gebouwd in 1863, bestaande uit ijzer met schroef. Het vaartuig behoorde toe aan de ‘Société anonieme Anveroise d’arnement et de transport maritimes’.

Bron:
Gazette van Brugge, zaterdag 1 september 1883
Noël De Mey
© Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

De belegering van Ieper van 1383

Laatste update: 04-01-2014

Het beleg van Ieper

Op 9 juni 1383, in de morgen, riep de brandklok van de stad Ieper, door haar onstuimige kleppen, alle inwoners op de Grote Markt bijeen. De nachtwaker had op het Belfort een groot leger zien opkomen. ’t Waren de Gentenaars en de Engelsen die de stad wilden veroveren, omdat zij trouw waren gebleven aan hun wettige vorst, Lodewijk van Male (1330-1384), graaf van Vlaanderen.

Tijdens het beleg, zeiden de Gentenaars en de Engelsen weliswaar, dat zij de stad aanvielen alleen, omdat zij afvallig was van de wettige Paus van Rome, Urbaan VI (1318-1389)
en de (anti)Paus van Avignon, Clement VII (Robert de Genève 1342-1394) erkend hadden.

Eigenlijk was dit maar een voorwendsel. Want nog geen drie jaar later, op 15 mei 1386, schreef Paus Urbaan VI, een brief naar de Ieperlingen, waarin hij hen bedankte voor hun getrouwheid aan de H. Stoel.

Nu de Ieperlingen wisten,dat de vijand op het toneel verscheen, besloten zij om hardnekkig weerstand te bieden Alle gezonde mannen haalden hun wapens bijeen. Wanneer de voorwacht van het vijandige leger voor de poorten van de stad aankwam, was hun teleurstelling groot. Alle bruggen waren opgehaald, de poorten gesloten en zaten de vesten vol gewapende mannen.

De belegeraars waren met een getalsterkte van 75.000 man. In die tijd was dit een ontzaglijke troepenmacht. Ook hadden de Gentenaars aan de Engelsen te kennen gegeven, dat de stad het geen drie dagen zou uithouden.

Het eerste werk van de vijand, was de stad te doen ontsluiten en er alle verkeer met den buiten onmogelijk maken. Daarna verzonnen zij alle middelen om de stad meester te worden. Meerdere malen bestormden zij de vesten, dat gepaard ging met steeds maar groter wordende woede. Daarvoor gebruikten zij overgrote rammen, om de muren te doen invallen. De Ieperlingen op hun beurt deden een uitval en maakten zich meester van deze oorlogstuigen en staken ze in brand. Ook het geschut dat men 35 jaar tevoren voor een eerste keer tijdens de Slag van Crécy had gebruikt, werd hier ook ingezet.

De vijand hadden twee batterijen, die zonder ophouden stenen kanonballen de stad bestookten. Historieschrijvers zeggen, dat men rode ballen gebruikte, dat men uitzonderlijk ’s nachts op de huizen en in de straten bommen smeet om de stad in brand te steken. Helaas bleven alle pogingen vruchteloos. Nog volgens de kroniekschrijvers waren de beschietingen dikwijls zo erg, dat het licht van de zon verduistert werd.Vervolgens besloot men dan om de Ieperlingen te laten uithongeren. Men sloot de stad en beken af, die het water vanuit de vijvers van Zillebeke en Dikkebus tot aan de stad leidden. De Meyer zei: "...dat de vijand zo waakzaam was, dat het moeilijk was om een hond de stad uit te doen vluchten". Verder was het te gemakkelijk te begrijpen dat er langs weerszijden heel wat slachtoffers vielen.

Maar de Ieperlingen verloren hun moed niet en deden menigmaal uitvallen die zij bijna altijd zegevierend wisten af te sluiten. Tijdens een van die uitvallen, konden zij een vijandig kwartier veroveren, waarin een grote hoeveelheid mondbehoeften lag opgestapeld en namen het mee tot binnen de stadsmuren.

Op zaterdag de 8e van de oogstmaand, bestormden de vijand opnieuw de stad met een wanhopende woede, die geheel de dag duurde, maar alles was vergeefse moeite. Voor de zoveelste maal werden de Gentenaars en de Engelsen terug geslagen. Nog dezelfde dag kraamden zij op, men had alle moed verloren.

Toen de torenwachter hun vertrek zagen, riepen zij:’ Zege! Zege! De brandklokken klepten. Het volk kwam toegestroomd op de Grote Markt roepende: Loof God! Vivat Ieper! Iedereen trok naar de kerk om God te bedanken en aan de H. Maagd Maria, aan wie men de zege schuldig was, dit duidelijk liet zien.

Alle historicaschrijvers zijn het erover eens, dat de verlossing van de stad Ieper toe te wijden is aan de bescherming van de H. Maagd. Het is dan ook heel waarschijnlijk, om niet met zekerheid te zeggen, dat de Maagd Maria, al patrones en beschermster van de stad Ieper al vereert werd vanaf het begin van de 13e eeuw of zelfs vroeger.

In 1377 deden de schepenen van Ieper aan de Halle het baldakijn herstellen waaronder dat het beeld van Maria geplaatst werd. Tijdens datzelfde jaar werd een kundige beeldhouwer Adriaan Biauvenne gelast met de aanmaak tot het vervaardigen van een nieuw beeld van O.L.V. ter Hallen.

Een geschrift uit 1196 spreekt van een andere beeltenis van de H. Maagd, in grote eerbied gehouden onder de naam O.L.V. ten Brielen in een kerk der ‘voorgeborchte’. Na het beleg werd Maria nog meer vereerd dan in het verleden. Haar beeld werd overal geplaatst, niet alleen in de huizen der burgers, maar ook in de openbare gebouwen.

De rekeningen van de stad in 1384 melden een herstelling van een schilderij die O.L.Vrouw op het Belfort verbeeld en van een ander beeld in steen der H. Maagd, die waarschijnlijk geplaatst werd in de schepenzaal. Om terug te komen op O.L.V. van Tuine, was het maar achter het beleg van 1383 dat de patrones van Ieper aanroepen werd onder deze naam, die zij sindsdien altijd heeft bewaard.

Sinds vele jaren werd er verteld, dat Maria door de Ieperlingen als patrones van de stad vereerd was. Nu waren het voorgeborchte bezet door de vijand en was het dus onmogelijk te gaan bidden naar O.L.V. ten Brielen. Om deze reden vergaderden al de burgers die door hun wonden belet waren om nog langer te strijden, in de kerk van de minderbroeders in een kapel die toegewijd was aan O.L.Vrouw. Al de geblesseerden, blinden, doven en andere impotente van de stad die niet meer bij machte waren om te strijden, vervoegden voornoemde plaats. Dag en nacht, maar zeer bijzonderlijk tijdens de laatste aanval stuurden zij vurige gebeden naar de Hemel, om door tussenkomst van de H. Maagd de verlossing van hun stad te bekomen.

Na het beleg richtten zij een Gilde op en deden een nieuw beeld maken van O.L.Vrouw met onderaan de voet was er een staketsel of tuin afgebeeld van de toenmalige versterkingen van de stad. Hiermee wilden de leden van het nieuw broederschap aantonen, dat het veel meer aan O.L.V. was dan wel aan de versterkingen van de stad, dat Ieper uit de handen van zijn vijanden verlost werd. Vanaf dan werd de H. Maagd vereert als beschermster en patrones van de stad Ieper onder de naam:’O.L.V. van Tuine’.

Eigenlijk was het moeilijk te zeggen, op welke wijze de H. Maagd, haar macht heeft doen blijken, bij het tot stand brengen, van de verlossing van Ieper. Heel wat legendes, met zijn vele oude kronieken, aangaande de verlossing van Ieper, zijn te vinden in een register der minderbroeders. Ook in een handschrift van de Koninklijke Bibliotheek, waarin melding gemaakt wordt van acht miraculeuze feiten, waarin de tussenkomst van de H. Maagd tijdens het beleg van Ieper wordt vastgesteld.

Verschillende kroniekschrijvers schrijven dat er een dikke wolk met geluwachtige (nevenvorm van geel) vliegen neerviel op het vijandige kamp. Anderen zeggen dan weer, dat Maria omringt door wolken boven de stad verscheen. Nog anderen vertellen dat de kanonballen die dag en nacht op de stad neervielen geen enkel effect had, noch aan de gebouwen noch aan de inwoners. Er werd gewag gemaakt volgens sommigen dat er maar negen inwoners gewond werden, andere zeggen, dat er maar twee waren.

Denis Sauvage en het eerder genoemde handschrift van de Koninklijke Bibliotheek geven verschillende voorbeelden op van personen die op miraculeuze wijze behouden werden van de kanonballen. Een vrouw, die uit een diepe slaap gewekt werd, vindt en kanonbal aan de voet van haar bed. Een minne (geheime platonische liefde tussen een heer en dame ) ziet kanonbal vliegen tussen haar en de wieg van het kind. Een koopman ziet zijn fruitkraam aan stukken vliegen, noch hijzelf als de kopers werden gewond.

Wonderlijk is het nog -om niet te zeggen miraculeus -dat de stad niet opbrandde, daar de meeste huizen uit hout bestonden en de bevestiging die er was hoe de belegeraars met rode kanonballen, pek en andere vlammende werptuigen de stad bestookten. Verder zijn er wettige oorkonden, onbetwistbare feiten die het voldoende bewijs aantonen in hoeverre onze voorouders hun verlossing te danken hadden van de H. Maagd.

De voogd, schepenen en raadsheren van de stad Ieper, besloten om jaarlijks een solemnele (ieder jaar terugkerende, plechtige, zeer feestelijke processie te laten rondgaan, om te getuigen dat het de ‘glorieuze Maagd Maria was die de zege gegeven had en dat het Zij was die de vijanden het beleg had doen opbreken, den zaterdag 8e van oogstmaand 1383’.

Vijfhonderd jaar waren al voorbij en nog jaarlijks doorloopt de processie van O.L.V. van Tuine de straten van de stad tussen de neergeknield menigte. Niet alleen de plaatselijke kroniekschrijvers, maar ook de aanzienlijkste geschiedkundigen hebben de bovennatuurlijke tussenkomst van de H. Maagd verkondigt en van oudsher schrijft men het vertrek van de Gentenaren en Engelsen toe aan een mirakel, te danken aan O.L.V. van Tuine.

Niet alleen de kerk heeft deze devotie van O.L.V. van Tuine aangewakkerd bij middel van voorrechten en aflaten toegestaan aan deze die Maria onder die naam vereerden, maar zij heeft ook een kerkelijk feest ter hare eer ingesteld.

De bisschoppen van Ieper hebben deze devotie bijzonderlijk begunstigd. Onder andere, mgr. Delveaux, miste nooit de zaterdag 7e van de oogstmaand het geëerde beeld van O.L.V. van Tuine, gevolgd door het lof bij te wonen in de kerk van de paters recoletten. De Ieperse bisschoppen droegen het Allerhoogste in de jaarlijkse processie. Sinds eeuwen lezen de geestelijken van Ieper op de 1ste zondag van oogstmaand een bijzonder officie en dragen het H. Sacrificie der Missie op ter ere van O.L.V. van Tuine.


Bron: Gazette van Brugge, woensdag 18 en zaterdag 23 juli 1883
Noël De Mey
Foto's: Wikipedia
© Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

Belgische zeerampen uit 1883

Zeerampen te Blankenberge, te Heist en voor de kust van De Panne

Tijdens een tempeest (stormweer), begin maart 1883 voor de Belgische kusten, met krachtige hevige stortbuien en rukwinden uit het N.N.W, vaarde een deel van de vissersvloot naar binnen. De ongerustheid bij de bevolking, zat er diep in, die krampachtig van de schrik alles gadesloegen van op de Zeedijk. Velen waren ervan overtuigd dat de binnenvarende sloepen zouden te pletter slaan.

Wanneer de visserssloep van reder Derycker de haven wilde binnenvaren, werd de boot op het staketsel geworpen. Het onweer was ondertussen in kracht toegenomen, toen de sloep van reder Joseph Marenner, door een ijzingwekkende golf op 20 minuten varen van de kust omvergeworpen werd. De bemanning vond de dood in de golven. Dit waren: reder Marenner, gehuwd en vader van 5 kinderen; Jan Debo, eveneens gehuwd en vader van 3 kinderen; Jan Marenner, 18 jaar en ongehuwd en Leo Waeghe, 23 jaar en ongehuwd.

Op hetzelfde ogenblik kapseisde een visserssloep van Heist tussen Blankenberge en de sluizen. Hierbij kwam de voltallige bemanning om het leven. De ongehuwde reder Jan Gezelle uit Blankenberge werd door een zeeslag van zijn roer weggerukt en vond de dood. Voor de andere bemanningsleden moest er hulp geboden worden. In totaal vielen er in de Blankenbergse vissersfamilie vijf doden te betreuren, die twee weduwen en acht wezen achterlieten!

De toenmalige burgemeester van Wenduine en de onderluitenant der douane lieten zich onderscheiden door in zee te gaan, om een visser uit Heist te helpen, die zich in een benarde positie bevond. Hij had, wanneer hij overboord geslagen werd, zich aan een deel van het vaartuig kunnen vastklampen en werd zo naar het strand getrokken.

In een later toegekomen brief meldde men, dat er negen vissers van Heist de dood gevonden hadden. Men schreef uit Heist op 6 maart 1883:

‘Gisterenmorgen waren 35 sloepen uitgevaren, het weer was schoon en men hoopte op een goede visvangst. De teleurstelling kwam al vlug. Van de 35 vissersvaartuigen, keerden er maar 20 deze morgen terug, proberend te woedende zee te ontvluchten, kwam een stuurman ter hoogte van het ‘Grand hotel de la Plage’ om het leven.

Een andere sloep kapseisde niet ver van de sluizen, waarbij vier mannen in zee verdronken terwijl de vijfde persoon zich kon vastklampen en zo gered kon worden. Vonden de dood:

Reder, Jan Verbeke;
Visser, Sebastiaan Van Torre (vader);
Visser, Constant Van Torre (zoon);
Visser, Pieter Dewaele’


De Panne

Drie vissers uit De Panne verdronken in zee eind 1883, waarvan twee van hen begraven werden in Adinkerke. Deze vissers waren:

Karel Rubben, geboren te Koksijde in 1849 en echtgenoot van Mathilde Deboutte;
Henricus Deboutte, geboren te Oostrozebeke in 1850 en ongehuwd.

Allen waren vertrokken op visvangst vanuit De Panne, op vrijdagavond 30 november 1883.De dag daarna werden zij in de vroege morgen, uit hun boot geworpen, door de onstuimige woelige zee. De zeevaarders kwamen hierbij allen om het leven. Twee voornoemde vissers spoelden aan en konden worden begraven. Van de derde visser was er geen spoor te bespeuren.

Bron:
Gazette van Brugge, zaterdag 10 maart en woensdag 5 december 1883
Noël De Mey
© Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.