zondag 1 maart 2009

Spoorwegramp te Weerde in 1883

Bij een spoorwegramp, dat op een donderdagmorgen in augustus 1883 plaatsvond, met een exprestrein die vanuit Parijs was vertrokken, de avond ervoor, richting Amsterdam, kwam deze in aanrijding met een koopwarentrein in het station van Weerde. Om 02u00 vond de ramp plaats. De schok was verschrikkelijk, waarna er paniek onder de aanwezige reizigers uitbrak. Het ongeval zou te wijten geweest zijn aan menselijk falen door het geven van onjuiste signalisatie.

Volgens de eerste berichten werd de machinist Messemaecker van de snelheidstrein, op slag gedood en lag verpletterd onder de tender. Ook de stoker van die trein werd zijn twee benen afgereden en de treinwachter werd ernstig gewond. De stoker Meskens van trein 25, die men op het laatste ogenblik gevraagd had om een vervangende dienst te laten verrichten, in vervanging van zijn broer, hield er twee gebroken benen aan over. Treinoverste Modéree, die nog maar pas zes maanden gehuwd was, was ernstig gekwetst aan de borst en in de buik.

Treinwachter Leclercq vertoonde verwondingen aan het hoofd. Het voltallige personeel van trein 25, kwamen er heelhuids van af. Een verder geluk was dat de overige 22 aanwezigen reizigers geen erge verwondingen opgelopen hadden. Iedereen kroop uit de verhakkelde tot schroot herleide gevaarten weg. Vervolgens vond men een reiziger die ingeslapen was, te midden van een wagon. Toen men aan hem het verhaal vertelde, begon deze te wenen, omdat hij dan te weten kwam aan welk gevaar hij ontsnapt was.

Uit het onderzoek dat daarop volgde, hield de Procureur des Koning te Mechelen dhr. Varles, de treinwachter, Van Messem van blok 7 aan. Hij bekende dat hij op zijn post was ingeslapen en zo de verkeerde signalisatie gegeven. De Procureur was vergezeld door onderzoeksrechter Aerts en politiecommissaris De Pretere.

Vervolgens werd op verzoek van de Minister van Openbare Werken een bijzondere commissie naar de plaats van de ramp gestuurd dat uit ambtenaren van de drie commissies waren samengesteld: Dhr. Dubois, dhr. Thiriar, dhr. Belpaire, dhr. Vogelaere, dhr. Depaepe en dhr. Bury. Allen waren het erover eens dat de treinwachter medeplichtig was aan het ongeval.

Ook de overleden machinist Demesmaeker, zou medeverantwoordelijk geweest zijn, omdat hij zou nagelaten een stilstaand signaal genegeerd te hebben, dat gegeven werd door een bareelwachter op 300m. afstand. Verder geen acht gegeven te hebben op de lichtsignalen achter op de koopwarentrein die van op 400 m. zeer goed zichtbaar waren. Daardoor is hij in volle stoom ingereden zonder het minste alarmsignaal gegeven te hebben.

Naar verluid zou men weinig eerbied betoont hebben, waarmee men het lijk van bewuste machinist zou behandeld hebben. Schijnbaar zou met het verminkte lijk gewoon in een hoek gelegd hebben, bedekt met een paardendeken, maar minder om te bedekken dam om het te verbergen.

Wat eerst verteld en geschreven werd, dat de machinist onmiddellijk zou gedood geweest zijn, bleken onjuist te zijn. Men heeft hem nog lange tijd nadat de ramp had plaatsgehad horen om hulp schreeuwen. Hij smeekte, om zijn leven te mogen beëindigen, daar zijn wonden verschrikkelijk waren. Een schouder was verpletterd en een been was letterlijk afgereden. De veiligheidsklep, die de stoom moest regelen was gebarsten. Daardoor kreeg hij de volle lading over zijn lichaam heen en was volledig verbrand. De schade was dan ook enorm en werd op ruim 40.000 fr. berekend. Zes rijtuigen werden buiten gebruik gesteld.

Op zaterdag 6 oktober 1883, werd uitspraak gedaan op de rechtbank van Mechelen aangaande dit ernstige spoorwegongeval. Twee agenten van het bestuur werden in beschuldiging gesteld: Blokwachter, dhr. Van Messem en treinoverste van de koopwarentrein, dhr. Boccus.

Laatstgenoemde werd vrijgesproken. Treinwachter, Van Messem, die in voorlopige hechtenis zat, werd veroordeeld tot 1 jaar gevangenisstraf en 100 fr. boete. Door zijn onachtzaamheid, had hij onvrijwillig de dood veroorzaakt van de genaamde machinist Messemaecker en het toebrengen van verwondingen aan andere personen.

Bron:
Gazette van Brugge, zaterdag 18, maandag 20 augustus en zaterdag 13 oktober 1883
Noël De Mey
© Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

Belgische stoomboot gezonken

De 'Pauline David'

Een bericht vanuit Londen liet op 29 augustus 1883 weten, dat de Belgische stoomboot ‘Pauline David, te Lagos (Portugal) met kapitein Kalk aan boord was gezonken, nadat deze op een klif was gevaren. De voltallige equipage (bemanning) werd vermist. De ‘Pauline David’ was op 13 augustus uit Antwerpen naar Cardiff vertrokken. Het vaartuig woog 1316 ton, 12 pk met zes compartimenten en werd te Newcastle gebouwd in 1863, bestaande uit ijzer met schroef. Het vaartuig behoorde toe aan de ‘Société anonieme Anveroise d’arnement et de transport maritimes’.

Bron:
Gazette van Brugge, zaterdag 1 september 1883
Noël De Mey
© Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

De belegering van Ieper van 1383

Laatste update: 04-01-2014

Het beleg van Ieper

Op 9 juni 1383, in de morgen, riep de brandklok van de stad Ieper, door haar onstuimige kleppen, alle inwoners op de Grote Markt bijeen. De nachtwaker had op het Belfort een groot leger zien opkomen. ’t Waren de Gentenaars en de Engelsen die de stad wilden veroveren, omdat zij trouw waren gebleven aan hun wettige vorst, Lodewijk van Male (1330-1384), graaf van Vlaanderen.

Tijdens het beleg, zeiden de Gentenaars en de Engelsen weliswaar, dat zij de stad aanvielen alleen, omdat zij afvallig was van de wettige Paus van Rome, Urbaan VI (1318-1389)
en de (anti)Paus van Avignon, Clement VII (Robert de Genève 1342-1394) erkend hadden.

Eigenlijk was dit maar een voorwendsel. Want nog geen drie jaar later, op 15 mei 1386, schreef Paus Urbaan VI, een brief naar de Ieperlingen, waarin hij hen bedankte voor hun getrouwheid aan de H. Stoel.

Nu de Ieperlingen wisten,dat de vijand op het toneel verscheen, besloten zij om hardnekkig weerstand te bieden Alle gezonde mannen haalden hun wapens bijeen. Wanneer de voorwacht van het vijandige leger voor de poorten van de stad aankwam, was hun teleurstelling groot. Alle bruggen waren opgehaald, de poorten gesloten en zaten de vesten vol gewapende mannen.

De belegeraars waren met een getalsterkte van 75.000 man. In die tijd was dit een ontzaglijke troepenmacht. Ook hadden de Gentenaars aan de Engelsen te kennen gegeven, dat de stad het geen drie dagen zou uithouden.

Het eerste werk van de vijand, was de stad te doen ontsluiten en er alle verkeer met den buiten onmogelijk maken. Daarna verzonnen zij alle middelen om de stad meester te worden. Meerdere malen bestormden zij de vesten, dat gepaard ging met steeds maar groter wordende woede. Daarvoor gebruikten zij overgrote rammen, om de muren te doen invallen. De Ieperlingen op hun beurt deden een uitval en maakten zich meester van deze oorlogstuigen en staken ze in brand. Ook het geschut dat men 35 jaar tevoren voor een eerste keer tijdens de Slag van Crécy had gebruikt, werd hier ook ingezet.

De vijand hadden twee batterijen, die zonder ophouden stenen kanonballen de stad bestookten. Historieschrijvers zeggen, dat men rode ballen gebruikte, dat men uitzonderlijk ’s nachts op de huizen en in de straten bommen smeet om de stad in brand te steken. Helaas bleven alle pogingen vruchteloos. Nog volgens de kroniekschrijvers waren de beschietingen dikwijls zo erg, dat het licht van de zon verduistert werd.Vervolgens besloot men dan om de Ieperlingen te laten uithongeren. Men sloot de stad en beken af, die het water vanuit de vijvers van Zillebeke en Dikkebus tot aan de stad leidden. De Meyer zei: "...dat de vijand zo waakzaam was, dat het moeilijk was om een hond de stad uit te doen vluchten". Verder was het te gemakkelijk te begrijpen dat er langs weerszijden heel wat slachtoffers vielen.

Maar de Ieperlingen verloren hun moed niet en deden menigmaal uitvallen die zij bijna altijd zegevierend wisten af te sluiten. Tijdens een van die uitvallen, konden zij een vijandig kwartier veroveren, waarin een grote hoeveelheid mondbehoeften lag opgestapeld en namen het mee tot binnen de stadsmuren.

Op zaterdag de 8e van de oogstmaand, bestormden de vijand opnieuw de stad met een wanhopende woede, die geheel de dag duurde, maar alles was vergeefse moeite. Voor de zoveelste maal werden de Gentenaars en de Engelsen terug geslagen. Nog dezelfde dag kraamden zij op, men had alle moed verloren.

Toen de torenwachter hun vertrek zagen, riepen zij:’ Zege! Zege! De brandklokken klepten. Het volk kwam toegestroomd op de Grote Markt roepende: Loof God! Vivat Ieper! Iedereen trok naar de kerk om God te bedanken en aan de H. Maagd Maria, aan wie men de zege schuldig was, dit duidelijk liet zien.

Alle historicaschrijvers zijn het erover eens, dat de verlossing van de stad Ieper toe te wijden is aan de bescherming van de H. Maagd. Het is dan ook heel waarschijnlijk, om niet met zekerheid te zeggen, dat de Maagd Maria, al patrones en beschermster van de stad Ieper al vereert werd vanaf het begin van de 13e eeuw of zelfs vroeger.

In 1377 deden de schepenen van Ieper aan de Halle het baldakijn herstellen waaronder dat het beeld van Maria geplaatst werd. Tijdens datzelfde jaar werd een kundige beeldhouwer Adriaan Biauvenne gelast met de aanmaak tot het vervaardigen van een nieuw beeld van O.L.V. ter Hallen.

Een geschrift uit 1196 spreekt van een andere beeltenis van de H. Maagd, in grote eerbied gehouden onder de naam O.L.V. ten Brielen in een kerk der ‘voorgeborchte’. Na het beleg werd Maria nog meer vereerd dan in het verleden. Haar beeld werd overal geplaatst, niet alleen in de huizen der burgers, maar ook in de openbare gebouwen.

De rekeningen van de stad in 1384 melden een herstelling van een schilderij die O.L.Vrouw op het Belfort verbeeld en van een ander beeld in steen der H. Maagd, die waarschijnlijk geplaatst werd in de schepenzaal. Om terug te komen op O.L.V. van Tuine, was het maar achter het beleg van 1383 dat de patrones van Ieper aanroepen werd onder deze naam, die zij sindsdien altijd heeft bewaard.

Sinds vele jaren werd er verteld, dat Maria door de Ieperlingen als patrones van de stad vereerd was. Nu waren het voorgeborchte bezet door de vijand en was het dus onmogelijk te gaan bidden naar O.L.V. ten Brielen. Om deze reden vergaderden al de burgers die door hun wonden belet waren om nog langer te strijden, in de kerk van de minderbroeders in een kapel die toegewijd was aan O.L.Vrouw. Al de geblesseerden, blinden, doven en andere impotente van de stad die niet meer bij machte waren om te strijden, vervoegden voornoemde plaats. Dag en nacht, maar zeer bijzonderlijk tijdens de laatste aanval stuurden zij vurige gebeden naar de Hemel, om door tussenkomst van de H. Maagd de verlossing van hun stad te bekomen.

Na het beleg richtten zij een Gilde op en deden een nieuw beeld maken van O.L.Vrouw met onderaan de voet was er een staketsel of tuin afgebeeld van de toenmalige versterkingen van de stad. Hiermee wilden de leden van het nieuw broederschap aantonen, dat het veel meer aan O.L.V. was dan wel aan de versterkingen van de stad, dat Ieper uit de handen van zijn vijanden verlost werd. Vanaf dan werd de H. Maagd vereert als beschermster en patrones van de stad Ieper onder de naam:’O.L.V. van Tuine’.

Eigenlijk was het moeilijk te zeggen, op welke wijze de H. Maagd, haar macht heeft doen blijken, bij het tot stand brengen, van de verlossing van Ieper. Heel wat legendes, met zijn vele oude kronieken, aangaande de verlossing van Ieper, zijn te vinden in een register der minderbroeders. Ook in een handschrift van de Koninklijke Bibliotheek, waarin melding gemaakt wordt van acht miraculeuze feiten, waarin de tussenkomst van de H. Maagd tijdens het beleg van Ieper wordt vastgesteld.

Verschillende kroniekschrijvers schrijven dat er een dikke wolk met geluwachtige (nevenvorm van geel) vliegen neerviel op het vijandige kamp. Anderen zeggen dan weer, dat Maria omringt door wolken boven de stad verscheen. Nog anderen vertellen dat de kanonballen die dag en nacht op de stad neervielen geen enkel effect had, noch aan de gebouwen noch aan de inwoners. Er werd gewag gemaakt volgens sommigen dat er maar negen inwoners gewond werden, andere zeggen, dat er maar twee waren.

Denis Sauvage en het eerder genoemde handschrift van de Koninklijke Bibliotheek geven verschillende voorbeelden op van personen die op miraculeuze wijze behouden werden van de kanonballen. Een vrouw, die uit een diepe slaap gewekt werd, vindt en kanonbal aan de voet van haar bed. Een minne (geheime platonische liefde tussen een heer en dame ) ziet kanonbal vliegen tussen haar en de wieg van het kind. Een koopman ziet zijn fruitkraam aan stukken vliegen, noch hijzelf als de kopers werden gewond.

Wonderlijk is het nog -om niet te zeggen miraculeus -dat de stad niet opbrandde, daar de meeste huizen uit hout bestonden en de bevestiging die er was hoe de belegeraars met rode kanonballen, pek en andere vlammende werptuigen de stad bestookten. Verder zijn er wettige oorkonden, onbetwistbare feiten die het voldoende bewijs aantonen in hoeverre onze voorouders hun verlossing te danken hadden van de H. Maagd.

De voogd, schepenen en raadsheren van de stad Ieper, besloten om jaarlijks een solemnele (ieder jaar terugkerende, plechtige, zeer feestelijke processie te laten rondgaan, om te getuigen dat het de ‘glorieuze Maagd Maria was die de zege gegeven had en dat het Zij was die de vijanden het beleg had doen opbreken, den zaterdag 8e van oogstmaand 1383’.

Vijfhonderd jaar waren al voorbij en nog jaarlijks doorloopt de processie van O.L.V. van Tuine de straten van de stad tussen de neergeknield menigte. Niet alleen de plaatselijke kroniekschrijvers, maar ook de aanzienlijkste geschiedkundigen hebben de bovennatuurlijke tussenkomst van de H. Maagd verkondigt en van oudsher schrijft men het vertrek van de Gentenaren en Engelsen toe aan een mirakel, te danken aan O.L.V. van Tuine.

Niet alleen de kerk heeft deze devotie van O.L.V. van Tuine aangewakkerd bij middel van voorrechten en aflaten toegestaan aan deze die Maria onder die naam vereerden, maar zij heeft ook een kerkelijk feest ter hare eer ingesteld.

De bisschoppen van Ieper hebben deze devotie bijzonderlijk begunstigd. Onder andere, mgr. Delveaux, miste nooit de zaterdag 7e van de oogstmaand het geëerde beeld van O.L.V. van Tuine, gevolgd door het lof bij te wonen in de kerk van de paters recoletten. De Ieperse bisschoppen droegen het Allerhoogste in de jaarlijkse processie. Sinds eeuwen lezen de geestelijken van Ieper op de 1ste zondag van oogstmaand een bijzonder officie en dragen het H. Sacrificie der Missie op ter ere van O.L.V. van Tuine.


Bron: Gazette van Brugge, woensdag 18 en zaterdag 23 juli 1883
Noël De Mey
Foto's: Wikipedia
© Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

Belgische zeerampen uit 1883

Zeerampen te Blankenberge, te Heist en voor de kust van De Panne

Tijdens een tempeest (stormweer), begin maart 1883 voor de Belgische kusten, met krachtige hevige stortbuien en rukwinden uit het N.N.W, vaarde een deel van de vissersvloot naar binnen. De ongerustheid bij de bevolking, zat er diep in, die krampachtig van de schrik alles gadesloegen van op de Zeedijk. Velen waren ervan overtuigd dat de binnenvarende sloepen zouden te pletter slaan.

Wanneer de visserssloep van reder Derycker de haven wilde binnenvaren, werd de boot op het staketsel geworpen. Het onweer was ondertussen in kracht toegenomen, toen de sloep van reder Joseph Marenner, door een ijzingwekkende golf op 20 minuten varen van de kust omvergeworpen werd. De bemanning vond de dood in de golven. Dit waren: reder Marenner, gehuwd en vader van 5 kinderen; Jan Debo, eveneens gehuwd en vader van 3 kinderen; Jan Marenner, 18 jaar en ongehuwd en Leo Waeghe, 23 jaar en ongehuwd.

Op hetzelfde ogenblik kapseisde een visserssloep van Heist tussen Blankenberge en de sluizen. Hierbij kwam de voltallige bemanning om het leven. De ongehuwde reder Jan Gezelle uit Blankenberge werd door een zeeslag van zijn roer weggerukt en vond de dood. Voor de andere bemanningsleden moest er hulp geboden worden. In totaal vielen er in de Blankenbergse vissersfamilie vijf doden te betreuren, die twee weduwen en acht wezen achterlieten!

De toenmalige burgemeester van Wenduine en de onderluitenant der douane lieten zich onderscheiden door in zee te gaan, om een visser uit Heist te helpen, die zich in een benarde positie bevond. Hij had, wanneer hij overboord geslagen werd, zich aan een deel van het vaartuig kunnen vastklampen en werd zo naar het strand getrokken.

In een later toegekomen brief meldde men, dat er negen vissers van Heist de dood gevonden hadden. Men schreef uit Heist op 6 maart 1883:

‘Gisterenmorgen waren 35 sloepen uitgevaren, het weer was schoon en men hoopte op een goede visvangst. De teleurstelling kwam al vlug. Van de 35 vissersvaartuigen, keerden er maar 20 deze morgen terug, proberend te woedende zee te ontvluchten, kwam een stuurman ter hoogte van het ‘Grand hotel de la Plage’ om het leven.

Een andere sloep kapseisde niet ver van de sluizen, waarbij vier mannen in zee verdronken terwijl de vijfde persoon zich kon vastklampen en zo gered kon worden. Vonden de dood:

Reder, Jan Verbeke;
Visser, Sebastiaan Van Torre (vader);
Visser, Constant Van Torre (zoon);
Visser, Pieter Dewaele’


De Panne

Drie vissers uit De Panne verdronken in zee eind 1883, waarvan twee van hen begraven werden in Adinkerke. Deze vissers waren:

Karel Rubben, geboren te Koksijde in 1849 en echtgenoot van Mathilde Deboutte;
Henricus Deboutte, geboren te Oostrozebeke in 1850 en ongehuwd.

Allen waren vertrokken op visvangst vanuit De Panne, op vrijdagavond 30 november 1883.De dag daarna werden zij in de vroege morgen, uit hun boot geworpen, door de onstuimige woelige zee. De zeevaarders kwamen hierbij allen om het leven. Twee voornoemde vissers spoelden aan en konden worden begraven. Van de derde visser was er geen spoor te bespeuren.

Bron:
Gazette van Brugge, zaterdag 10 maart en woensdag 5 december 1883
Noël De Mey
© Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

zaterdag 28 februari 2009

De Legende van het O.L.Vrouwebeeld van Scarphout

O.L.V. Van Scarphout en van Meetkerke

In de XIe eeuw, lag er niet ver van de plaats waar dat nu Blankenberge ligt, een kapel dat ter ere van Onze Lieve Vrouw, de kapel van Scarphout wordt genoemd. Dit heiligdom was gebouwd op een landtong, die een einde in de zee liep. Langzamerhand werd deze landtong door de erosie ingepalmd die kenmerkend was in de IXe en de Xe eeuw. Doch de kapel bleef overeind tot in het jaar 1334, toen een overstroming de kapel onbruikbaar maakte. De kustbewoners braken de kapel af en plaatsten ze op een betere plaats. In die tijd bestonden de meeste kapellen en kerken nog in hout en het was des te meer gemakkelijk deze dan ook te verplaatsen

Enkele jaren later zagen vissers hunner grote verbazing een O.L. Vrouwbeeld op de zeegolven drijven. Zij besloten het beeld naar de kapel van Scarphout over te brengen. ’s Anderendaags toen de vissers terug met hun boten de zee introkken zagen ze het genoemde beeld aan de waterkant liggen. Het beeld werd terug op een plechtige manier naar haar voorziene plaats gebracht. Het moet zijn dat het O.L.Vrouwebeeld veel liever op een andere plaats geëerd werd, want de dag nadien, bemerkte men voor de derde keer het beeld langs de oever.

Aangezien het beeld niet in Blankenberge wilde rusten, besloot men het in een korf op een ezel te laden en het zonder leidsman zijn gang te laten gaan. Je kon je indenken dat heel wat brave vissers verstomd stonden te kijken, wanneer het lastdier voorbijtrok zonder geleider richting Meetkerke en er pas halt hield van zodra zij aan de kerk gekomen was. Het is dan ook sinds die dag dat het beeld te Meetkerke wordt gevierd. Ieder jaar eren de vissers van Blankenberge het beeld op deze parochie en telkens dragen zij een nieuw kleed toe aan het beeld.

Men weet niet meer in welk jaar, maar op een bepaald ogenblik hadden de zeevissers niets mee om aan O.L.Vrouw op te dragen. De Hemelse Maagd op haar beurt waarschuwde onze vissers om ter hoogte van Scarphout hun netten op te trekken en er een koffertje uit te halen. In dit kistje was een kier ontstaan, waarbij een stuk kleding wapperde. Men brak het koffertje open en men zag…. vol verwondering een gehele O.L.Vrouwekleed dat onbeschadigd was, ondanks dat het in het zeewater gelegen had. Men spoedde zich naar de plechtige stoet te Meetkerke, om het kleed te offeren en bij wonder paste het aan het beeld. Meetkerke is vanaf dan een vermaarde bedevaartsplaats geworden. (Mariakransken)

Bron:
Gazette van Brugge, maandag 2 juli 1883
Noël De Mey
© sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.


Brugse hondenslagers actief tijdens de 15e eeuw

Over de honden te Brugge

Het stond in de Gazette van Brugge van maandag 6 augustus 1883

We lezen in ‘Rond den Heerd’

Het was in de tijd toen er nog hondenslagers actief waren te Brugge. Volgens rekeningen van de stad eind de jaren 1400, betaalt aan Cornelis Hurtecamp, die het in zijn tijd lastig had. Het volgende bericht daarover leert ons:

’"tem betaelt Cornelis Hurtecamp einde zinen medéghesellen ter causen van iijjm. c. iijjxx. xvj honden by hem lieden gheselghen, binnen xvj weken tijd achter dese stede als blijckt biden kerven van den deken van den handscoewerkers die de velle vanden voorseiden honden ghehad hebben eenen ingelsche van elcken sticke, komt v lb. Xvj s. vij d".

Dat was toch wel gewrocht, in den tijd van 16 weken, 4.196 honden geslegen.
Hebt gij bemerkt hoe de deken der handschoenmakers daar tusschenkomt, en hoe hij die vellen koopt, aan zooveel ’t stuk, om handschoen van te maken.

Verder staat Gilles Hurtecamp":... ende zinen medeghesellen hondslagers, ter causen van ijm. Iijje. Iijjx xvj honden bi hem lieden gesleghen, binnen x weken ende ij daghen tijts, eenen ingelsche van den stick, comt iij Ib. ixs.iiiij d.g."

De hondenslagers en deden de honden niet mede, maar ze sloegen ze op strate kapot, daar waar ze gevonden wierden. Dat en was van ’t properste niet. Maar als ze uitgingen; de karreman volgde, en hij vergaderde achter stad al de honden die geslegen lagen, en voerde ze buiten de stad ter plaatse waar zij moesten gevlaan worden, ten oorboore der handschoenwerkers.

’Item betaelt den carreman van alle den voorseide honden daghelicx te haelne ende te gaderne achter de stede daar zij ghesleghen laghen, en die ten voerene buuten daar zij ghevlegen worden. xx s. gr. Comt al iiij Ib.ix s. iiij d.’

Weet er iemand te zeggen waar men die honden voerde buiten de stad? Daarover moet wel ergens iets terug te vinden zijn. De hondenslagers waren dan nog mannen, die met eer de straat op mochten komen. Immers zij hadden een kenteken, een kolve zeker, waarop ’t wapen der stad geschilderd was. Dit weten wij ook uit stadsrekeningen.

’Item-betaalt Janne vander Leye, schildere, van viij schildekins te makene van der stede wapene die de hondslaghers droughen, ij s. vj d.g. val.xxx s’

En nu wij van de honden spreken, wist gij lezers en lezeressen, dat de religieuzen van Sint-Janshospitaal een beer kweekten? En ’t was dan nog een die kon bijten, immers in de rekening van ’t Hospitaal over ’t jaar 1402 staat er:

‘Betaalt aen meester Joos den Surgien, van dat hi eenen wive ghenas, die ghequets was van onzen beer. X Ib. xvj s.’

Noël De Mey
© Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

donderdag 19 februari 2009

Kardinaalsaartsbisschop Mgr. Dechamps overleden te Mechelen

Laatste update: 26-10-2013

De dood van Mgr. Dechamps

De kardinaalaartsbisschop werd op 6 december 1810, te Melle geboren en overleed na een slepende ziekte op 29 september 1883, in het aartsbisschoppelijke paleis te Mechelen. Zijn doodsoorzaak zou het gevolg zijn van een bloedopdrang in de longen. De zaterdagmorgen nog voelde hij zich enigszins zwak en moest te bed blijven. Hij moest af en toe braken.

Dokter Wittman die hem nog had bezocht vond dat zijn toestand niet onrustwekkend was. Men dacht dat de kardinaal spijsverteringsmoeilijkheden had. Alles ging goed tot de middag. Tijdens het bezoek van pater redemptorist Gordts, die Zijne Eminentie kwam bezoeken en zijn raad vragen, slaakte de kardinaal opeens een schreeuw en viel in het bed achterover. Zijn dood was schielijk geweest.

Overlijdensbericht uit de Gazette van Brugge van 06-10-1883
Gazette van Brugge
06-10-1883

Voor de katholieke gemeenschap, treft niet alleen in België, maar ook daarbuiten was dit een pijnlijke slag. De primaat van België stond bekend om zijn schitterend verstand en uitgebreide bekwaamheden. Was kardinaal-priester van den titel van den H. Bernardus-bij-de-Baden. Hierna een korte levensbeschrijving van de betreurde overledene volgens een merkwaardig artikel dat Mgr. Claessens over Z. Eminentie gegeven heeft in zijn Belgique Chrétienne.

Zijn levensloop

Victor-Auguste-Isidore Dechamps (1810-1883) werd zoals hierboven geschreven te Melle bij Gent geboren. Zijn vader Adrien-Joseph Dechamps was bestuurder van het middelbaar onderwijs, dat het vertrouwen van de families bezat. Victor was de jongste der drie zoons van heer Dechamps. De oudste, Adolf die in 1807 geboren werd, bouwde een schitterende loopbaan uit als afgevaardigde, minister en als gouverneur. Hij overleed in 1875. Zijn tweede broer, Joseph Dechamps, was in 1873 te Menage overleden. Vader Dechamps bestuurde eerst zelf de godsdienstige en wetenschappelijke opvoeding van zijn zonen, eerst te Melle en later in het kasteel van Scailmont nabij Menage, waar hij zich met zijn familie gevestigd had in 1821.

Victor legde van in het begin een grote voorliefde aan de dag voor de wijsbegeerte en wetenschappelijke studies. Hij had zijn klas van de Retorica nog niet beëindigd, of hij besprak met zijn vader en broers de werken van de Bonald en graaf de Maistre. Hij las ‘l’Essai sur l’indifférence en matière de religion van de Lamennais. Later werden Boussuet en Pascal zijn geliefkoosde schrijvers.

In 1828 werden Adolf en Victor naar Brussel gezonden, om er rechten te studeren. Na de omwenteling van september 1830 kondigden zij in de conservatieve dagbladen, politieke artikels af, getekend met hun initialen en die belangrijk genoeg waren, om de aandacht der mannen van het congres gaande te maken. Reeds van dan af stelden zij zich aan als de verdedigers der rechten en vrijheden van de kerk. Victor Dechamps heeft zelf in zijn geschriften verhaald hoe, bij de plechtige intrede van Leopold I te Brussel, God hem het gedacht ingaf zich aan de priesterlijke staat toe te wijden.

’Ik zag, verhaalt hij in “la Nouvelle Eve”, ik zag den koning voorbij rijden te midden van den geestdrift van zijn volk, en de menigte haren vorst volgen, als ene zee wier golven zich verwijderen met het gerucht dat hem vergezelt. Weldra heerste de stilte en de eenzaamheid en ik trad de zaal binnen, waarin een talrijk gezelschap mij bespotte uit hoofde van mijn ernstig voorkomen. Want ik was ernstig, omdat ik in mij zelf zegde: Ik wil de eeuwige zaak en de koning die nooit voorbij gaat dienen’.

In november 1832 trad Victor in het seminarie van Doornik. Diaken gewijd door Monseigneur Delplanque, werd hij naar de katholieke universiteit van Leuven gezonden, welke de bisschoppen van Mechelen geopend hadden op 4 november 1834. Op 20 december 1834 werd hij in de Metropolitaanse kerk tot waardig priester verheven door Mgr. Sterckx en hij celebreerden zijn eerste Mis in de kapel van Leliendael (kapel van het pensionaat van den Bruel).

Wijlen Mgr. Gravez, bisschop van Namen, toen ook diaken, die met V. Dechamps van Doornik naar Mechelen was gegaan, werd op dezelfde dag als zijn studiegenoot, tot priester gewijd. In het seminarie voelde Dechamps zich tot het kloosterleven geroepen. Hij bekwam de toelating van zijn bisschop, Mgr. Labis en trad in het noviciaat der redemptoristen te St.-Truiden.

Op 21 augustus 1835, ontving hij het kloosterkleed en sprak op 13 juni 1836, de plechtige beloften uit. Hij werd onmiddellijk door zijn oversten naar het studiehuis te Wittem (Hollands Limburg) gezonden, als professor van de H. Schriftuur en de dogmatiek. Gedurende vijf jaar vervulde hij er het ambt van student prefect.

Van in 1841 dagtekent zijn loopbaan van missionaris, van zielenbeheerder, zoals Victor Dechamps wezenlijk was, tot hij door Z.H. Paus Pius IX (1792-1878) tot de bisschoppelijke zetel te Namen verheven werd. Talrijk zijn de bekeringen die hij door zijn woord en zijn geschriften teweeg bracht.

Een der bijzonderste was voorzeker die van generaal Lamoricière. Het was ook pater Dechamps die in 1860 Mgr. De Merode en generaal Lamoricière hielp, om het werk der pauselijke zoeaven tot stand te brengen. Toen in 1865, generaal Christophe Léon Louis Juchault de Lamoricière (1806-1865) stierf, sprak Mgr. Dechamps, toen pas tot bisschop van Namen gewijd, te Frascati de lijkrede uit, op aanvraag der zoeaven van het pauselijke leger.

Op verschillende tijdstippen was Victor Dechamps rector van de kloosters der redemptoristen te Luik, Doornik en Brussel. Van 1851 tot 1854 vervulde hij het ambt van superior der Belgische provincie, welke zich ook over Holland en Engeland uitstrekte. Hij bezocht de kloosters van zijn orde in de drie landen en stichtte er nieuwe huizen.

Opdrachten van het koningshuis en talentrijke redenaar

In 1851 had koning Leopold I, hem de godsdienstige opvoeding toevertrouwt van de hertog van Brabant (koning Leopold II), de graaf van Vlaanderen en prinses Charlotte (1840-1927). Dechamps verscheen alleen op het kasteel van Laken enkel om de lessen van godsdienst aan zijn koninklijke leerlingen te geven, van wie hij de geestelijke bestuurder ook was.

Men weet, dat Dechamps gekend was als een van onze welsprekende predikanten. Door koning Leopold I, werd hij dan ook gekozen, om voor de grote Staatskorpsen en al de Belgische bisschoppen, de lijkrede uit te spreken van de godvruchtige koningin Louisa-Maria (1812-1850) op 24 oktober 1850. Die redevoering, waarvan Guizot zegde, dat zij ‘een der schoonste bladzijden van de godsdienstige letterkunde is, sedert twintig jaar geschreven’, werd in geheel Europa bewonderd.

Zijn conferenties, de vaste toespraken, welke hij hield, verwekten overal een grote toeloop: men noemde hem den pater Ravignan van België. Zelfs de liberale drukpers bracht hulde aan zijn talent van redenaar. De Indépendance Belge, heeft over de welsprekende redemptorist een merkwaardig artikel meegedeeld, dat door de Revue catholique de Louvain XI, blz? 177-182 overgenomen werd. Tijdens zijn kloosterlijk leven, deed Pater Deschamps tot negen maal de reis naar Italie, om Rome en te Napels over de belangen zijner orde te onderhandelen. In het paleis van Caserte, nabij Napels, werd hij door Ferdinand II en de koningin in gehoor ontvangen. Hij had ook talrijke verhoren bij Paus Pius IX.

Van bisschop tot aartsbisschop

Reeds in 1852 had Pius IX (1792-1878) het gedacht opgevat, Pater Dechamps te verheffen tot de bisschoppelijke zetel van Luik. Hij gaf echter toe aan de smekingen van den nederige redemptorist, doch, zoals de Heilige Vader het zegde, behield hij hem voor een ander gelegenheid. Deze gelegenheid bood zich aan in 1865, na het overlijden van Mgr. Deheselle, bisschop van Namen. Dechamps werd in de nuntiatuur naar Brussel geroepen, waar Mgr. Ledochowski hem meldde dat Z. Heiligheid hem tot de vacante bisschopszetel benoemd had. De pater wilde nieuwe tegenwerpingen maken, doch de nuntius nam ze niet aan.

Tien dagen later vertrok Deschamps naar Rome en op 22 september werd hij bij de Paus ontvangen. De Heilige Vader verklaarde aan hem uitdrukkelijk, dat hij op zijn besluit niet meer terugkwam. Deschamps, moest zich aan de pauselijke beslissing onderwerpen. Daar hij de titel van dokter niet had, die een vereiste was voor de bisschoppelijke waardigheid, vroeg hij een dispensatie aan de H. Vader. Deze werd al lachend geweigerd. Paus Piux IX zei: ‘…door uw werken hebt u meer dan genoeg uw examen van dokter ondergaan en uw thesissen met de grootste onderscheiding verdedigd’! Bijgevolg verleende Hij hem ‘motu proprio’, de titel van dokter in de Godgeleerdheid, bij breve van 26 september 1865. Op 1 oktober werd hij in de kerk van de H. Alfonsius op de Esquilinberg gewijd, door Z.E. Kardinaal de Reisach, bijgestaan door Mgrs Berardi, aartsbisschop van Nicia, i.p.i. en Manning, aartsbisschop van Westminster.

Mgr. Dechamps bekleedde niet lang de bisschoppelijke zetel van Namen. Kardinaal Ingelbert Sterckx, aartsbisschop van Mechelen, overleed op 4 december 1867. Het kapittel der Metropolitaanse kerk van de H. Rumoldus richtte zich tot de bisschop van Namen, om de lijkrede uit te spreken bij de begrafenisplechtigheid, welke op 10 december moest plaats hebben. Mgr. Dechamps stemde toe.

De lijkrede was reeds geschreven, toen de redenaar door de nuntius van Brussel gewaarschuwd werd, dat Z.H. Piux IX hem de 8e december had aangewezen om de kardinaalaartsbisschop op te volgen. Een gevoel van kiesheid belette hem dus zijn stem te doen horen bij het lijk van zijn voorganger. Het was een kanunnik van Mechelen, die de lijkrede, door Mgr. Dechamps geschreven, voorlas.

Op 28 januari 1868 deed de nieuwe benoemde 15e aartsbisschop zijn plechtige intrede in Mechelen. In 1875 werd hij door Z.H. Paus Pius IX opgenomen in het college der kardinalen en ontving hij op 26 maart de rode baret, waarbij de plechtigheid volgde van inhuldiging te Mechelen op 21 april 1875 als prins der Roomse kerk.

Kardinaal Dechamps was lid de Academie van de Katholieke Godsdienst, van de congregatie der bisschoppen en regulieren, van de congregaties van het Concilie, den Index en der Propaganda. In de Burgerlijke Orde was hij Grootofficier der Leopoldsorde en Grootkruis der Orde van het H. Graf van Jeruzalem.

Hij zou de laatste primaat van België geweest zijn. Tot dan hebben alle aartsbisschoppen van Mechelen altijd de titel van primaat gevoerd. Doch om primaat te zijn, moet een kerkvoogd verscheidene aartsbisschoppen onder zijn gebied hebben, zoals bvb. het geval is in Frankrijk met de aartsbisschop van Parijs, die de titel voert van primaat van Frankrijk. (Rechtzetting van deze tekst, hieronder)

”Wanneer paus Paulus IV (1476-1559), in 1559 de nieuwe bisdommen inrichtte, verhief hij drie aartsbisdommen tot Metropolitaanse kerken: Mechelen, Kamerijk en Utrecht. De Metropolitaanse kerk te Mechelen, werd aangeduid als moetende eerste rang bekleden. Vandaar haar primaatschap. Vanaf dit tijdstip tot aan het concordaat met Frankrijk in 1802 gesloten, mochten de aartsbisschoppen van Mechelen de titel voeren van Primaat. Zelfs wanneer de Metropolitaanse kerk van Utrecht ten gevolge der hervorming niet meer bestond en de Metropolitaanse kerk van Kamerijk tot Frankrijk behoorde.

De prins de Méan (1756-1831) en kardinaal Engelbertus Sterckx (1792-1867) hebben beiden de historische eretitel van primaat gevoerd. Mgr. Dechamps deed hetzelfde. Bij het concilie van het Vaticaan betwisten enige prelaten dit recht. Mgr. Dechamps onderwierp de kwestie aan de hogere overheden. Deze beslisten dat de aartsbisschoppen van Mechelen zich Primaten mochten noemen. De titel was uitsluitend een eretitel en diende om aan het verleden te herinneren. De opvolgers van kardinaal Dechamps zullen dus mogen voortgaan met het voorwaardelijke gebruik te volgen”. (Tekst integraal overgenomen)

De lijkdienst had plaats op donderdag 4 oktober 1883, om 10u00 en werd door alle bisschoppen van België bijgewoond. Mgr. Johan-Joseph Faict (1813-1894), bisschop van Brugge, zat de ceremonie voor. Op vrijdag 5 oktober vond dan de begrafenisplechtigheid plaats om 10u00 te Rumilles, gevold door een tweede plechtigheid om 11u00 en een derde plechtigheid te Menage. De aartsbisschop had de wens geuit om begraven te worden te Rumillies, nabij Doornik. Dat was de plaats waar de eerste redemptoristen zich in België gevestigd hadden. Mgr. Goossens, bisschop van Namen, was de testamentuitvoerder.

'Rouwkrans' door dichter Lodewijk De Koninck

De dichter Lodewijk De Koninck (1838-1924), schreef voor deze kardinaal een prachtig dichtstuk dat onder de titel van ‘Rouwkrans’, bestemd voor op het graf van Zijne Eminentie Kardinaal Dechamps. De uitgave werd door Splichal (Splichal-Roosen) uit Turnhout verzorgd en was een meesterstukje van typografie. Het werk was niet in de handel te verkrijgen.

Men wist dat Zijne Eminentie de Vlaamse taal niet machtig was, maar kende al de schrijvers en vernam met blijdschap dat onze Vlaamse novellisten tegen de stroom der Franse romans ingingen. Hier de titels van Mgr. Dechamps zijn bijzonderste werken:

Les entretiens sur la démonstrations catholique de la révélation chrétienne
Le Christ et les Antéchrist
La question religieuse
PieIX et les erreurs contemporaines
La Nouvelle Eve
L’Infaillibilité
Le Concile général, met brieven van Mgr. Dupanloup, P ? Gratry en andere schrijvers
Lettres théologiques
Herderlijke brieven, enz….

Aparte weetjes over Mgr. Dechamps

Ooit heeft onze betreurde kardinaal, toen hij nog pater Dechamps, redemptorist was, een lezing moeten gaan verzorgen te Tourinnes-la-Grosse, een dorpje in het Waalse Brabant. De geleerde kloosterling begaf zich incognito naar daar en liet zich door zijn medegezel, pater Victor noemen. De goede en waardige pastoor van Tourinnes, ontving zijn missionarissen met vreugde en geluk. Maar toen hij pater Victor groette, zag deze er bleek, mager en ziekelijk uit. De pastoor prevelde in zichzelf: 'Mijn missie is mislukt, ik had twee goede paters gevraagd en nu zend men mij twee ongelukkige die er niet slim uitzien en niet kunnen prediken'.

Het lof werd gezongen, waarbij gans het dorp rondom de preekstoel geschaard zat. Pater Victor moest spreken. De arme pastoor van Tourinnes, was ongeruster dan ooit, bij het zien van zijn brede grote zilveren gemontuurde bril. Doch Pater Victor vatte vuur en liet een prachtig sermoen horen, dat doordrong in de harten van alle parochianen, die alle parochianen der omliggende gemeenten naar de tempel deed stromen.

De pastoor richtte nu zijn ganse bewondering op de oude kloosterling en dacht bij zichzelf, wie die pater Victor mocht zijn en van waar hij kwam. Allerlei vragen stellende, werden op simpele manier ontweken. Totdat de geestelijken in een theologische woordenwisseling verzeild raakten, waarbij de gezel zich verklapte, door pater Victor's echte naam te gebruiken met pater Dechamps.

Het woord was gevallen en de pater uit Tourinnes, verbaasder dan ooit: 'Heb ik dan de eer gehad u als pater Dechamps in mijn parochie te hebben mogen ontvangen'? De missie die eerst met argusogen werd onthaald, was geslaagd en maakte oneindig veel goed.

Bron:
Gazette van Brugge, woensdag 3, zaterdag 6 en maandag 22 oktober 1883
Noël De Mey
©Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

Isabella van Denemarken, ontgraven te Gent in 1883


Laatste update: 27-10-2013

Ontgraving in de St. Pieterskerk te Gent

Op verzoek van de koninklijke familie van Denemarken ging men op vrijdagnamiddag 18 mei 1883 over tot de ontgraving van Isabella van Denemarken (1501-1526), zuster van Karel V (1500-1558). Isabella overleed in 1526 op het kasteel van de abt van St. Pieters te Zuynaarde en in de St. Pieterskerk begraven. Het verzoek werd ingewilligd door Z.H. de bisschop van Gent en de kerkfabriek.
Isabella van Denemarken 1501-1526 (wikipedia)
De stoffelijke overblijfselen van koningin Isabella zouden op hun beurt worden per schip uit Antwerpen naar Odensee overgebracht worden, om er begraven te worden naast die van Christiern II.De Deense consul dhr. Schaeck de Broeckdorf kwam uit Antwerpen naar Gent, om in aanwezigheid met zijn Gentse collega Levison aanwezig te zijn bij de ontgraving die plaats gehad heeft in aanwezigheid van de Z.E.H. kanunnik d’Hoop, pastoordeken, twee leden van de kerkraad, en van de politiecommissaris der afdeling. De overblijfselen werden in een zinken kist gevonden en werden in een tweede houten kist gestoken en gesloten, vergezelt met de zegel van de kerk en van het Deense consulaat.

Isabella van Oostenrijk, zuster van Karel V., was een der ongelukkigste vorstinnen uit haar tijd. Zij was ongelukkig in haar huwelijk met Christiern II (1481-1559), de koning van Denemarken. Ze was ongelukkiger op de troon van drie rijken en nog ongelukkiger toen zij, aan het lot van haar achtgenoot verbonden, met hem in ballingsschap moest rondzwerven.
Christiern II 1481-1559 (wikipedia)Christiern was een verstandige man onder politiek opzicht, hoewel te voorbarig en zijn tijd vooruit. Hij leidde een schandelijk zedelijk leven en liet zich overheersen door een bijzit en haar moeder, Siegebritte en Duveke Willems genaamd. Nederlandse van afkomst maar te Bergen in Noorwegen gevestigd.


Artikel uit de Gazette van Brugge van 21 mei 1883 betreffende de opgraving van Isabella van Denemarken.
Gazette van Brugge
21-05-1883
De leerling toegedaan van Luther, begon in zijn rijk de zaden te strooien van godsdienstige verdeeldheid, door het invoeren van nieuwigheden in de geest van de hervorming. Al wie hem tegenstreefde, verbande hij uit het land. Hij werd willekeurig zelfs tiranniek en zo verbitterd, dat het volk tegen hem in opstand kwam, zodat hij het land moest ontvluchten.

Christiern II was ondertussen protestant geworden en had zijn vrouw schijnbaar ook daartoe gedwongen. Deze laatste geschokt door een lange reeks van ongelukken en zielenlijden, werd ziek en werd enige tijd in Aken verpleegd. Terug in België, begaf zij zich naar Zwijnaarde, op het kasteel van de abt St. Pieters, waar zij volledig uitgeput overleed op 19 januari 1526 op de leeftijd van nauwelijks 24 jaar.

Haar overleden lichaam werd in grote plechtigheid naar de abdijkerk te Gent overgebracht. De kist was bedekt met een gouden laken en overdekt met een goudlaken pelle. Het graf was gedolven voor het hoogaltaar van de kerk en versierd met een verhevene tafel, waarop de ongelukkige vorstin in het marmer, liggend was afgebeeld.

Dit monument werd door de geuzen in 1578 vernietigd. In het jaar 1600 deed de abt van St.- Pieters uit het graf der vorstin de beenderen halen en leggen in een nieuwe loden kist, die hij bijzette in een kelder van het klooster. Pas 52 jaar nadien bracht men de kist naar het graf, waar zij nog vrijdag stond, te weten te midden des koors. Geen opschrift, geen enkel woord herinnerde aan de koningin.

De keizerin Maria-Theresia (1717-1780) deed omstreeks het midden van vorige eeuw, terug het koninginnegraf openen. Men vond er een loden kistje, bevattende verschillende declaraties over de dood van Isabella.
Maria-Theresia 1717-1780 (wikipedia)In 1781 bemerkte men tegen een pilaar daar dichtbij, een lang Latijs opschrift, versierd met de wapens van Denemarken en Oostenrijk. In 1798 kwamen de Franse Sansculotten het lood der kist stelen, evenals de koperen plaat, maar de pastoor van St. Pieters, Malengie, gewezen monnik der abdij, verzamelde in 1814 opnieuw het gebeente van Isabella van Oostenrijk en legde die andermaal in een kist op twee ijzeren staven, om haar van vochtigheid te vrijwaren.

Ook prins Johan, een der kinderen van koningin Isabella, werd in de St.-Pieterskerk begraven. Het kan dus zijn dat de beenderen die men heeft ontvangen, het de beenderen zijn van zowel de moeder of van de zoon.

Reeds in 1844 sprak men er in Denemarken van, om het laatste overschot der vorstin naar ginder over te brengen. De Deense professor Kalkar, die toen de stad Gent bezocht, schreef een verslag aan de regering van zijn land en stelde voor, een nieuw grafmonument in de St.-Pieterskerk ter ere van de ongelukkige verbannende op te richten. De dood van deze geleerde (1846) deed het ontwerp vergeten.

Bron:
Gazette van Brugge: maandag 21 mei 1883
Noël De Mey
Foto's: Wikipedia
©Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

dinsdag 17 februari 2009

Mirakels te Poperinge

Onze Lieve Vrouw van St.-Jan te Poperinge

De kerk van St.-Jan te Poperinge, bezit een miraculeus beeld welk onder de naam van O.L.V. van St.-Jan vereerd wordt. Het beeld, uit eiken hout vervaardigd is met zekere kunstsmaak gebeiteld in zijn bovengedeelte, terwijl het benedendeel onaangeroerd gebleven is, zoals vele oude Lieve Vrouwbeelden bekleed zijn. Het beeld werd waarschijnlijk bevrocht ter gelegenheid van het opbouwen van St.-Janskerke, die men voltooide omstreeks 1301. Het beeld van O.L.V. van St.-Jan begon als miraculeus aanschouwd en vereerd te worden, om het volgende feit, welk wij hier uit goede bron aanhalen:

'In de Bruggestraat, te Poperinge, tegen het kerkhof van St.-Jan, ooit door Joseph II, in 1784 gedempt, woonden twee godvrezende personen door de echt verbonden. Het waren Rassoen Vanhove en Jakemyne Bayaert. God zegende hun huwelijk en verleende aan hen een zoon. Ongelukkig kwam het kind dood ter wereld. Niets kon de weedom verzachten die de ouders hen trof, omdat hun zoontje, ongedoopt de aarde ontweken en van het hemelse geluk beroofd was. Het werd in een schrijntje gelegd en in de hof van zijn vader begraven. Vader en moeder onderwierpen hen aan de beproeving door God overgezonden.

Doch hun geloof dat levendig en standvastig was, streed tegen het noodlot welk hun zo onvoorziens en zo wreed overvallen had. Zij waren er hartig van overtuigd dat het wichtje zou herleven. De godvruchtige moeder bad vurig O.L.V. van St.-Jan aan, de christen vader smeekte haar eveneens met alle vurigheid aan. Jakemyne wilde haar kind doen ontgraven, met de gedachte dat het zou leven. Hij openbaarde haar vurige begeerte en haar onwankelbare betrouwen aan een deugdzame dochter, Pieternelle Turlin genaamd, die haar gans Maria toegewijd had in het beleven van de maagdelijke staat. Deze vierde het geloof der ouders aan door haar smeekbeden en deftige opwekkingen. Zij deed een belofte aan O.L.V. indien het kind mocht herleven.

Vier dagen na het afsterven van het wichtje, op de vroege morgen van 14 maart 1479, begaf Pieternelle naar de hof. Zij ontgraafde het schrijntje, opende het en o wonder! Het doodgeboren kind gaf tekenen van leven. Het opende zijn ogen, zijn lippen tekenden roodkleurig en het strekte zijn armpjes uit naar zijn ouders, die weenden van aandoening en vreugde. Het werd naar de kerk gedragen en op het autaar neergelegd aan de voet van het Mariabeeld, waar het een uur lang vertoefde, onmisbare tekenen van leven gaf.

Al vlug verspreidde zich het nieuws in de omgeving van het wonder. Een ontelbare menigte zakte af naar de kerk. Diederik Roen, de kapelaan van St.-Jan, omringd door een groot aantal notabele personen die volgens de gewoonte van die tijd het ambt van peter en meter uitoefenden, bediende aan het verrezen kind het H. Doopsel, onder de naam van Jacobus. Van de erfschuld gewassen droeg men de kleine Jacobus naar huis, waar hij nog gedurende een uur, bakelend bij de haard in leven bleef. Het lijkje van het wonderkind ligt aan de voet van Maria's autaar in St.-Janskerk begraven. Op het graf plaatste men een marmeren zerk, met daarop het opschrift van het korte verhaal hierboven vermeld'.

Door de eerwaarde proost van Poperinge, Jacobus Duval, handelende namens de abt van St. Bertinsklooster te St.-Omaars en door de heren van de magistraat der stede, werd de zaak aan de kerkelijke overheid onderworpen. Poperinge stond in die tijd onder het bisdom van Terouanen of Terenburg.

Jan Monyssaert, vicaris-generaal, die door vergunning van Paus Sixtus IV, het bisdom bestuurde, in afwezigheid van kerkvoogd Hendrik van Lorreinen die tezelfdertijd bisschop was van Metz, kwam ten einde onderzoek doen te Poperinge. Hij was vergezeld van vier andere geleerde heren waarbij hen kwamen voegen, Zijne Hoogwaardigheid de bisschop van Julia, de proost van St.-Maartens van Ieper en deze van Voormezele. Zevendertig personen, godsgeleerden, heelmeesters en rechtsgeleerden werden na gezworen eed onderhoord. Het wonder werd in al zijn nauwkeurigheid onderzocht.

In een omstandig geschrift, genoemd de bullen van het mirakel, verklaard de grootvicaris dat de opstanding van het doodgeboren kind als miraculeus en bovennatuurlijk moet aanschouwd worden en door het aanroepen der hulpe Gods en zijne glorieuze moeder de Maagd Maria geschied is. Hij staat toe ter ere van O.L.V. van St.-Jan de zondag na de feestdag Hare Visitatie(feestag op 2 juli ter herinnering van Maria's bezoek bij Elisabeth) door een solemnele processie te vieren. Op die zondag volgde weldra, ter verering van Maria, een octave tijdens welke komt, zo men het noemt, de donkere Ommegang, dat is: 'de plechtige ommedraging van het miraculeuze beeld langs de gewone processieweg, geschiedende tegen de avond van de zaterdag der octave'.

Aan die openbare verering nemen er jaarlijks duizenden bedevaarders deel, die uit de omstreken van Poperinge en bijzonderlijk uit Frans-Vlaanderen afkomstig waren. Uit de processie door de grootvicaris ingericht sproot de Ommegang ter ere van O.L.V. welke door mensen van alle rang en staat dagelijks gegaan wordt en met een aflaat door de Heilige Stoel bevoordeeld is.

Menigvuldig zijn de weldaden die tijdens de loop van de vier eeuwen, door het mirakelbeeld verworven werden. Onder de veelvuldige uitwerkselen van Maria's bijstand kiezen wij er één:

' Op 16 juni 1675, Joannes Bartholomeus Roens, een Poperingse handelaar en rechtsgeleerde, bevond zich te scheep tussen Sluis en Vlissingen. Het schip gleed op een zandbank, de peerdenmarkt genoemd, waar het dreigde met muis en man te vergaan. De stuurman gaf het op en waande alle hoop op redding verloren. Roens in deze akelige toestand, smeekte God door O.L.V. van St.-Jan. Opeens als bij toverslag, had het schip zonder dat iemand het bemerkte alle gevaar ontweken.

Uit erkentenis tot Maria, beschreef Roens, die een dichter was, het mirakel van het verrezen kindenken in Latijnse heldenverzen. Het wonder werd insgelijks omstreeks diezelfde tijd in de Vlaamse poëzie beschreven door Eerwaarde heer Petrus Wenis in zijn geestelijke nachtegaal ter ere van O.L.V. van St.-Jan zingende. Maria, in haar wonderbeeld vereerd, was in alle buitengewone noodwendigheden de beschermster van de stad en omliggende gewesten. In de tijd van de pest (1490,1626 en 1645) de rode loop (1750) of andere smet- of gevaarlijke ziekten, in gevaar van vernielende overstromingen (1727,1774 en 1824), was het tot Haar dat men om hulp en verlossing smeekte.

Als Godsdienst en vaderland bedreigd waren, zoals in de Geuzentijd der XVIe eeuw, of onder de regering van Keizer-Koster, of tijdens het schrikbewind der Franse omwenteling, ter ere van Maria deed men openbare ommegangen, boete- en dankprocessies. Zo zagen wij tijdens de oorlog van 1870, ontelbare drommen van bedevaarders uit Frans-Vlaanderen toestromen en later dankbaar terugkeren, om te betuigen dat Maria hun haardsteden en bloedverwanten op een buitengewone wijze beschermd of bewaard had.

Hoe dikwijls ook ondervond de Poperingse landbouwer niet dat een openbare ommegang ter ere van O.L.V. van St.-Jan gedaan een overvloedige zegen over zijn akkers trekt en de kostbare hommel op zijn velden vermenigvuldigt. Daarom al hielden de Poperingenaren gedurig hun Mariabeeld in ere en begiftigden het met kostelijke edelgesteenten en offeranden. Daarom vrijwaarden en verdoken zij het, met angstige zorg, tijdens de beeldstormerij der Geuzen en de invallen van de Franse muitelingen.

Om deze reden vierden ze met buitengewone godsvrucht en luister de honderdjarige jubelfeesten van 1680 in welke de Rederijkamer der Victorijnen en de studenten der Latijnse paterschool het drama van het mirakel opvoerden, van 1778 in welke jubelfeest zeven rijkversierde praalwagens de processie opluisterden, van 1879 nog in het geheugen van duizenden bedevaarders bewaart.

Te verwonderen is het dan ook niet dat laatstemaal, tijdens het octave van O.L.V. van St.-Jan ontelbare volkschare toestroomden, om neer te knielen voor het prachtig versierde mirakelbeeld en met de rozenhoed in de hand de godvruchtige ommegang rond de straten der stad te voltrekken, getuigende zo het betrouwen op haar in duizenden harten nog levende is en aan vele beproefde zielen en kranke lichamen voortdurend milde troost, zoete leniging en volledige genezing schenkend'.

Bron:
Gazette van Brugge, maandag 21 juli 1884.
Noël De Mey
©Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

Koningin Maria-Louisa 1812-1850

Een trek van liefdadigheid, door een ooggetuige uit Tervuren

Van H.M. de Koningin Maria-Louisa (1812-1850), werd door een brief van een ooggetuige, E.H. Pastoor Van Lint, kapelaan uit Tervuren bekend gemaakt:

" Het was op 18 december 18.., bijtend koud, bleef een dame op zekere afstand gevolgd door een livrei, stilstaan bij het zien van een kind dat weende. De dame vroeg aan het wenende kind wat er scheelde?

Koningin Maria-Louisa 1812-1850 (wikipedia)Mijn vader heeft mij het huis uitgejaagd en ik heb niet gegeten. Ik heb honger, zei het kind. Leid mij bij uw vader, antwoordde de dame. Ik durf dat niet, want hij zal zich in gramschap (wrevel) stellen, vervolgde het kind. Vrees niet zei de dame, ik zal u onder mijn bescherming stellen.

Daarop was het kind gerustgesteld en toonde het ouderlijke huis. Daar zat een vrouw, met bleke gelaatstrekken, in de hoek van de haard met een kind, dat nog jonger was op haar schoot. Over haar zat een jonge man, met een verwilderde blik, beledigingen makend. Wanneer de bezoekster binnenkwam draaide hij zijn hoofd om en riep op een woedende toon wat, dat zij kwam doen?

De dame zei, dat ze vergiffenis kwam vragen voor de kleine die bevend naast haar stond en haar kleren vastgreep. De vader brieste, het is een deugniet, ik weet niet wat mij weerhoudt om….. Bedaar zei de bezoekster, u bent een Fransman, ik hoor het aan uw spraak.

Welja antwoordde de vader, ik ben Fransman, heb mijn land gediend, veracht de naam en heb gevochten tijdens de revolutie. Thans ben ik verbannen en slaap op stro… De aristocratie heeft wederom gezegepraald. Men drijft opnieuw de spot met het arme volk.

De dame liet zich door deze alleenspraak niet afschrikken en richtte zich tot de vrouw die spraak - en bewegingsloos was gebleven. Haar hand toereikend, zei ze tegen haar met enige tederheid: goede vrouw, ik zie het, u lijdt. Wat kan ik doen om uw lijden te verzachten.

Ach! riep de razende man: madame is menslievend, zij zal u een aalmoes geven!

Neen! Sprak de bezoekster: neen ik kom u geen aalmoes geven: uw vrouw lijdt, zij heeft honger en het is mijn plicht haar te helpen. Wat u had moeten doen door te werken.

Werken! Maar denkt u dat, indien ik werk had, haar iets zou ontbreken en zij zich in deze staat zou bevinden?

Welnu, zei de dame: ik zal u werk bezorgen. Men bedriegt u brave man, indien men u zegt, dat alle rijken, zelfzuchtige en gevoellozen zijn . De vrouw des huizes onderbrak haar bezoekster door te zeggen: dat het troostende woorden waren, die haar de moed en de kracht gaven.

De man kreeg de tranen in de ogen en zei met bewogen stem: vergeef mij madame, ik was zo wanhopend, het lijden en gebrek aan eten voor mijn kinderen braken mijn hart en maakte mij zinneloos. Ach! Red mij, hou uw belofte, verschaf mij werk en ik zal als een eerlijk man leven.

De dame zei: ik beloof het u mijn vriend, u kunt op mijn woord betrouwen. Thans veroorlooft u mij in uwe ogenblikkelijke nood te voorzien, nietwaar? Bij het uitspreken van deze woorden, reikte zij hem een met goud gevulde beurs toe. Waarop de man ze niet wilde aanvaarden door te zeggen dat dit teveel was. Enige franken waren voldoende en ik zal ze u later terugbetalen.

Wanneer de dame haar identiteit op vraag van de man bekendmaakte, viel de man op zijn knieën voor zijn weldoenster, die Koningin Maria-Louisa bleek te zijn, en vroeg aan Zijne Majesteit of hij haar handen mocht kussen. De man kon zijn geluk niet op.

Helaas werd Koningin Maria-Louisa veel te vroeg aan België ontrukt.

Bron:
Gazette van Brugge, maandag 2 april 1883.
Noël De Mey
Foto: Wikipedia
© Sabam 2007

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

zondag 1 februari 2009

Brussels Natiepaleis verwoest in 1883


Laatste update: 27-10-2013


Geweldige brand in 1883 herleid het Brusselse Natiepaleis tot puin

Foto: (Londen Illustrated 15 december 1883)

Brand Brussels natiepaleis 1883 (foto Londen Illustrated 15-12-1883)Op donderdag 29 november 1883, brak brand uit aan het plafond in het Natiepaleis te Brussel. Het plafond werd door 'Sun-Burners' verlichting voorzien. Men wist dat de gastoestellen een grote hitte verspreiden. Zo heeft het vuur de kans gehad zich sneller te doen verspreiden.

Uit het officieel onderzoek zou later blijken dat de brand van de Kamer moest worden toegeschreven aan een barst die ontstaan was van een gasbuis aan de sun-burners. Die buis, was gebarsten ten gevolge van de koude en waarbij een aanzienlijke hoeveelheid gas, ontsnapte. De zitting in de Kamer werd daardoor onderbroken. Ondanks de vlugge hulp dat toekwam, verspreidde brand zich met een verschrikkelijke snelheid. Ziehier, het verhaal dat zo nauwkeurig mogelijk zal worden weergegeven:

Joseph Jules Descamps 1820-1892
Joseph Jules Descamps
1820-1892
 'Het was 17u20 toen dhr. Tournay aan het woord was voor een ondervraging er een kreet geslaakt werd van op de tribune van de dagbladschrijvers: Vuur! Weergalmde. De voorzitter van de Kamer, meende dat het een spotternij was en beval de onderbreker om te zwijgen, maar kort daarop brak en dikke rook los in de tribune.
Voorzichtigheidshalve werd de zitting geschorst door Joseph Jules Descamps (1820-1892). Niemand van de afgevaardigden geloofde op dat moment aan een brand.

Na enige stonden moest men er echter wel aan geloven, want men zag de vlammen door de kroon, die boven het plafond staat, opstijgen. De pompiers werden spoedig gewaarschuwd en kwamen op korte ogenblikken daarna toe, maar hadden alle moeite, om in het doolhof met de algemene wanorde die er heerste, de weg te vinden, naar de kroon waaruit de vlammen kwamen. Als men de kroon eindelijk gevonden had, die een kolossale lantaarn boven het gebouw vormt, werden hun lansen in gereedheid gebracht. Tot overmaat van ramp kreeg men geen water door de lansen, omwille van te weinig druk, ten gevolge van de hoogte van de plaats boven de watertoren van Elsene.

Men kon zien hoe het vuur ontstaan was. Het gas van de ventilator heeft de zoldering in brand gestoken, die in lichterlaaie stond. Van tijd tot tijd stijgt een grote vlam boven het plafond uit en gaat de sun-burners likken. Om 18u00 stond langs de kant van het Park, geheel het gebouw achter de voorgevel in brand en het Ministerie van Buitenlandse Zaken vatte vuur. De vlammen stegen meer dan 20 meter boven het Natiepaleis op. Van het benedendeel van de stad was het schouwspel oprecht aangrijpend. De bedienden verhuisden de schilderijen, bronzen en kostbare voorwerpen naar de lokalen van de Kunstkring. Ondertussen kwam er nog steeds brandhulp toe, maar de opstelling liet de wensen over.

De stoombrandspuit van Brussel die vanaf het begin van de brand gevraagd werd, arriveerde pas om 18u00. Enige ogenblikken nadien, kwam deze van Anderlecht-Kuregem aan, die pas om 17u30 gevraagd werd. Die twee machtige pompen, putten hun water uit het meer van het Park en spuiten het op de daken van de Kamer, de Senaat en de naburige Ministeries. Indien de eerste spuit op tijd was geweest, had men alles kunnen redden. Nu was het te laat voor de Kamer! Al wat men nog, was het vuur omschrijven en het Ministerie van Buitenlandse zaken redden, waar de meubelen en archieven reeds verwijderd waren.

Om 18u15 valt de zoldering van het lokaal de Kamer naar beneden en is de bibliotheek verloren! Al de troepen zijn opgeroepen, alsook de pompiers van Brussel en omliggende gemeenten. De volksmassa is onafzienbaar. Een kwartier later, is de brand een onmetelijke vuurzee en breidt zich uit langs de kant van de Senaat. Nog om 18u30 slaagt men erin om het vuur een halt toe te roepen. Het Senaatsgebouw bleek gered te zijn.

Om 19u00, hoorde men steeds verschrikkelijke slagen, gevolgd door het opstijgen van enorme hoge rookkolommen. Het zijn de gloeiende balken die op de grond neerploffen, de vlammen doen uiteenspatten en het vuur op die manier aanwakkeren. Een uur later was de vuurgloed nog altijd even verschrikkelijk, maar raakt omsloten in de Kamer van Volksvertegenwoordigers en breidt niet meer uit. Op dat ogenblik spreekt men over ongelukken die gebeurd zijn. Pompiers zouden in het Ministerie van Buitenlandse Zaken binnengedrongen zijn, om de brand van langs daar te benaderen, maar zouden meegesleurd zijn in de stroom van gloed, vuur en puin. Een rilling gaat door de menigte.

Het wordt 21u00, wanneer men de ijselijke tijding van de verscheidene doden in twijfel wordt getrokken. Het vuur neemt zichtbaar af, maar kan nog verder smeulen. De pompiers zullen er de nacht moeten doorbrengen. De inlichtingen komen binnen over de persoonlijke ongevallen. Luitenant Bicheroux der pompiers, werd aan de hand gekwetst, bij het inslaan van een ruit, om de bediende die instaat voor de gasregeling, de genaamde Daekers te redden. Hij was de gaskraan gaan dichtdraaien en werd verrast door twee neervallende balken, waaronder hij schier verpletterd werd. Men heeft hem er uit kunnen halen. Men had gezegd dat hij dood was, dit was onjuist!



Eugène Goblet d'Alviella 1849-1925
Eugène Goblet d'Alviella (1849-1925)
Eugène Goblet d'Alviella (1846-1925) heeft groot gevaar gelopen door terug naar binnen te gaan, om een geschreven diskoers terug te halen. Op het ogenblik dat hij de zaal binnen wou gaan naar zijn lessenaar waar de geschreven stukken oplagen, stortte het plafond in. Bijzondere onderscheidingen waren voor heren Castan en Reding, die onder hun leiding de portretten der Kamervoorzitters en het oorspronkelijke handschrift der Grondwet van 1831 hebben kunnen redden.

Een pompier verbrand omstreeks 23u30 zijn rechterkant van zijn gezicht en rechterhand. Het gerucht doet zijn ronde dat er een soldaat die meegeholpen heeft bij het redden van de schilderijen, onder het puin bedolven ligt. Niet een boek van de bibliotheek is kunnen gered worden. De medailles echter werden in verzekerde bewaring gebracht. Rond middernacht ziet men nog van langs de kant der Oranjestraat, de vensters en luiken branden, maar dit vuur mag als uitgedoofd beschouwd worden'.

Wat er eigenlijk nog door de brand werd gespaard in het gebouw van de Kamer was: het kabinet van de oppergriffier, het bureel van de rentmeester en de kas. De voorgevel van het Paleis der Natie had bijna niets geleden, alleen de vensters waren vernield.

Meer bijzonderheden

Men kreeg meer zicht op wat was gebeurd en constateert dat het vuur reeds om 14u30 tot ontwikkeling moet zijn gekomen, wat uitlegt hoe de brand zulke snelle uitbreiding heeft genomen.Het was reeds een half uur aan het branden in de zoldering vooraleer men het in de Kamer van Volksvertegenwoordigers gewaar werd.

Een mecanicien in dienst, was voortdurend bezig boven de vergaderzaal met planken los te rukken en weg te werpen.Hij probeerde toen al de brand te blussen. Al de schilderijen van waarde werden uit hun kaders gesneden en konden op die manier worden gered. Ook een groot deel van de archieven en de bijzonderlijk archieven der consulaten en van de handel werden in veiligheid gebracht.

De stoomspuit van Antwerpen stond vertrekkensklaar, maar werd uiteindelijk niet meer ter plaatse gevraagd.

De leden van de Kamer der Volksvertegenwoordigers moesten voorlopig zetelen in het lokaal van de Senaat.

In de gangen waren een grote hoeveelheid kleine spuiten en waterpompen naar boven toe ongebruikt gebleven.

De ijkmaten van de meter en het kilogram, die krachtens de wet, neergelegd waren op de griffie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, werden na de brand van het Paleis der Natie, onbeschadigd teruggevonden.

Aan de voet van het standbeeld van koning Leopold I, in de zittingszaal, werd de pince-nez ( bril zonder monteur, knijpbril) teruggevonden van Kamervoorzitter Descamps. De voorzitter scheen zeer gelukkig te zijn met deze vondst. Alleen zijn glazen waren gebarsten.

Voegen we eraan toe dat het gebouw en zijn inboedel niet verzekerd was. Het gouvernement is zijn eigen verzekeraar. Het verlies valt dus op het land.

Wat de houding van het publiek betrof, het juichte het grootse schouwspel toe!
Het onderzoek nopens de brand in de Kamer, zou op niets uitdraaien. Was Waher op zijn post geweest, zou het onheil misschien niet plaats gegrepen hebben. Men kon er nog mee spotten en zeggen: 'Washer was er niet en wasser (water) was er ook niet. Maar vuur genoeg'!

De Kamer kwam voor acht dagen niet bijeen en zou dan naar alle waarschijnlijkheid zijn zittingen houden in het Hertogelijk Paleis.



Hendrik Beyaert 1823-1894
Hendrik Beyaert afgebeeld op een oud
Belgisch bankbiljet van 100 Frank
Bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894) uit Brussel, werd door het Ministerie gelast met het opmaken der plannen voor de herbouwing van de Kamer. Vervolgens schreef men dat het Paleis der Natie volgens de oude plannen zou herbouwd worden, maar dat de zittingszaal een weinig vergroot zou worden.De gerechtelijke politiediensten van Brussel hoofdstad, heeft toen heel wat personen doen aanhouden, die van de gelegenheid gebruik hadden gemaakt, om in de puinhoop, waardevolle voorwerpen gestolen te hebben.

Het paleis der Natie werd gebouwd door de Raad van Brabant in 1779 tot 1783, volgens de plannen van Guimard. Het half verheven beeldwerk was van tympaan ( driehoekig bovenstuk van de voor-en achtergevel, beneden afgesloten door het horizontale balkwerk, dat op de zuilen rust, terwijl de openstaande zijden gevormd worden door de randen van het dak ) gemaakt door Godecharle. Het peristiel (zuilengang die een ruimte rondom afsluit) is van Dorische (Dorische zuil, zonder voetstuk met een eenvoudig kapiteel ) bouwtrant en bevat verschillende beelden. De trappen in rood marmer van Beaumont. Op de eerste verdieping bevonden zich de historische schilderijen.

Bibliotheek

Iedereen die de inwendige installering gezien heeft, was akkoord om te zeggen dat de bibliotheek had kunnen gered worden, indien de hulp op tijd gekomen was. Ook was de bibliotheek van de Kamer niet rijk in kostbare geschriften, noch in zeldzame boeken. De bibliotheek van de Kamer was vooral belangrijk ten opzichte van de Belgische en vreemde parlementaire documenten. Wat vooral de grote waarde ervan uitmaakte, was haar verzameling werken en tijdschriften over de studie der rechtsleer, geschiedenis, staatshuishoudkunde en vreemde wetgevingen. Deze verzameling was zo volledig en verscheiden, dat geen enkele bibliotheek van Europa iets dergelijks bezat.

Deze verzamelingen kunnen echter terug worden samengesteld met de tijd en....veel geld. Doch volgens een bevoegde persoon, zal tijd er meer nodig zijn dan het geld, want er zal niet minder dan tien jaar nodig zijn om deze ramp volledig te kunnen herstellen. De bibliotheek van de Kamer bevatte in totaal 125.000 boekdelen. Een verzameling die onmogelijk kon worden vervangen, was deze van al de dagbladen, verschenen tijdens de eerste Franse Revolutie.

Men denkt van de vreemde gouvernementen nieuwe verzamelingen te krijgen van de besprekingen en documenten der buitenlandse Kamers. Van het Engels gouvernement had men reeds de verzekering gegeven een gehele verzameling toe te sturen, die meer dan 4.000 boekdelen in folio telt van de States-papers. Deze 4.000 boekdelen bestonden in de afgebrande bibliotheek. Ook het Frans gouvernement die door deze brandramp ingenomen was, heeft aan ons gouvernement toen, al verschillende documenten aangeboden over de inrichtingen der verschillende Europese parlementen. Geschat werd dat voor de herinrichting van de bibliotheek van het Natiepaleis, 300.000 fr. zal nodig zijn.

De Grondwet


Koning Leopold I (1790-1868)
Koning Leopold I (1970-1868)
Eerste koning der Belgen
De Grondwet is waarlijk verbrand; het was een handschrift op perkament. Men heeft enkel het prachtige boek kunnen redden, waarin de stemmingen aangetekend zijn, met hun beweegredenen en de handtekeningen der leden van het congres voor de verkiezing van Leopold I van Saksen-Coburg (1790-1868), tot koning der Belgen.

Van de vier vrijheden, in de voorzaal der Kamer, waren er drie verminkt. De vrijheid van onderwijs had zijn rechterarm verloren; de vrijheid van erediensten, verloor twee armen; aan de vrijheid van vereniging, ontbraken er vier vingers. De vrijheid van drukpers, was enkel zwart geworden. Welnu, schreef men: 'die wezenlijke vrijheden in België, zien er niet beter uit dan die beelden'!


Kunststukken verbrand

Beeldhouwer François Rude 1784-1855
François Rude 1784-1855
Men zegt dat er geen enkel belangrijk kunstwerk door de brand van het Paleis der Natie vernield was, omdat de portretten der voorzitters en enige andere doeken, die slechts van middelmatige waarde waren, gered zijn geweest. Een serie prachtige beeldhouwwerken die men vergat te bewonderen, omdat men gewoon was ze te zien, is totaal verloren gegaan.



Koning Willem I (1772-1843)
Willem I, 1772-1843
Het waren vooral werken van de Franse beeldhouwer François Rude (1784-1855), die vernield zijn. Beeldhouwer Rude, was de vervaardiger van de prachtige marmeren schouw van de leeszaal en van het borstbeeld van koning Willem I (1772-1843). Al wat deze beeldbouwkundige in België vervaardigd had, is verdwenen.


Ministerraad

Op vrijdag 7 december 1883, om 14u00 heeft dan een ministerraad plaatsgehad, dat door de voorzitter van de Kamer werd bijgewoond. Daar werden toen volgende beslissingen genomen: "De Kamer der Volksvertegenwoordigers kwam op dinsdag 11 december 1883, bijeen in de zittingszaal van de Senaat, om zo spoedig mogelijk het onderzoek van het budget te beginnen. Stoelen moesten worden bijgeplaatst, daar er in de Senaat maar plaats was voor 69 zetels en er 138 Volksvertegenwoordigers waren".
Ondertussen zou men in het Paleis van Schone Kunsten een herinrichting doen, om de zittingen daar te kunnen houden. Eventjes werd gedacht aan het Paleis van de academie, doch deze zaal was te klein en men kon er geen tribune inrichten.


Charles Roegier 1800-1885, patriot van 1830
Om 16u15 bezocht Charles Rogier (1800-1885), met zijn dienstknecht het puin, maar werd er op gewezen dat dit een gevaarlijke onderneming was. 'Laat mij maar, ik wil mij rekening geven van de ramp': antwoordde hij. Wanneer hij de plaats verliet, wendde hij zich tot de personen die hem omringden en zei: ''t Is afgrijselijk, mijn Heren, arme Kamer'!

Ook gewezen Kamervoorzitter Jules Louis Guillery (1824-1902), kwam de donderdagavond omstreeks 19u00, tijdens de brand, naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij kon het niet maken dat alles zo op een eerloze manier werd vernietigd. Dat er een gebrek was aan water, was voor hem geen reden, om alles te laten verbranden.

Ze moesten maar zorgen dat er water was. Justitieminister Jules Bara (1835-1900), die naar de plaats wilde gaan van de ramp, werd door een reusachtige gendarm tegengehouden en zei:'on ne passe pas'. Wanneer hij de gendarme erop wees dat hij de Minister van Justitie was, liet men hem door. Het gebeurde ook niet alle dagen, dat de Minister van Justitie werd tegengehouden door een gendarme.

Tegenstrijdige berichten

De tegenstrijdige geruchten worden voortdurend in omloop gebracht over het aantal slachtoffers van de brand. Ziehier, wat men vernomen had: " Karel Vandenhoge, pompier, werd naar het hospitaal gebracht tijdens de nablussingswerken. Hij lag op de openbare weg, nabij het Paleis. Niettegenstaande zijn verwondingen aan het hoofd, rechtervoet en de handen, kon hij zich nog voortslepen tot aan de Leuvensestraat.

Pompiers: Prosper Feny, Prosper Mansy en Pieter Meys, werden eveneens ter verzorging opgenomen. Alle vier de pompiers liepen erge brandwonden op door het neervallen van het puin.

Verder nog volgende pompiers: L. Pranqui, Michel Margots, G. Rabin en H. Desmet werd naar het St.-Pietersgasthuis gebracht. De toestand van pompier Rabin was zorgwekkend. Voor de andere pompiers was hun toestand bevredigend.

Vervolgens lagen er tien pompiers te bed in hun kazerne der Blaestraat, omwille van de kneuzingen en hoge koorts, maar buiten dit was er voor geen gevaar.

Slechts één soldaat werd naar het militaire hospitaal overgebracht. Het Was de telegrafist Delcuve, die verstikkingsverschijnselen had. Hij was de dag nadien hersteld en zou het hospitaal spoedig kunnen verlaten. Latere berichten spraken dan weer over een veldtelegrafist Désiré Deleure, die in bezwijming was gevallen, nadat hij van een ladder gevallen was. Wanneer hij terug bij bewust gekomen was, kon hij zich niets meer herinneren, wat er tijdens de brand had voorgedaan.

Op zondag 9 december 1883, werd de verdwijning besproken van de bediende Jan Baptist Mat, die werkzaam was bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en normaal woonachtig was bij zijn zuster in de Boendaalschensteenweg nr. 227. De man werd teruggevonden.

Begrafenisplechtigheid van de sergeant-fourrier Raguet

Onder het puin op de plaats van de middenpoort van het Paleis, werd het lijk ontdekt die afgrijselijk verminkt was van de 23-jarige sergeant-fourrier der grenadiers Raguet. Geheel het regiment der grenadiers met het muziek aan het hoofd, heeft aan de begrafenisplechtigheid deelgenomen. Nooit zag men zoveel volk bijeen. Alle klassen der samenleving, bewezen een passende hulde ter nagedachtenis van de overleden foerier.

In het ziekenhuis was alles zeer eenvoudig opgesteld. Vier kaarsen omringden de kist en bad de aalmoezenier in zijn koorkleed. Toen de kist werd opgenomen, sprak kolonel baron van Rode, omringd door zijn officieren, een korte maar treffende lijkrede uit. Ook vijf onderofficieren brachten hun woord van vaarwel aan hun overleden kameraad. Vele personen konden hun tranen niet bedwingen en lieten ze de vrije loop.

De dienst had plaats in de Miniemenkerk en werd gezongen door de pastoor der parochie. In de dienst zag men volgende hooggeplaatste heren: Walthère Frère -Orban (1812-1896), Jules Bara (1835-1900), Pierre Van Humbeeck (1829-1890), Guillaume Gratry (1822-1885), Gustave Rolin (1835-1902) , Joseph Descamps (1820-1892), Auguste Pierre Couvreur (1827-1894), Gustave Washer (1835-1912), Alphonse Nothomb (1817-1898), Théophile de Lantsheere (1833-1918), de Saedeleer (1852-1924), Henri Bockstael (1833-1898), Victor Arnould (1838-1894), Goblet d'Alviella (1849-1925), Dewinter (?), Gustave Jottrand (1830-1906), burgemeester Karel Buls (1837-1914) ( met zijn gemeentebestuur, gouverneur Theodore Heyvaert (1834-1907) en officieren van alle rangen.

Na de dienst werd het lijk naar Evere overgebracht, onder begeleiding van het muziek der grenadiers, die de dodenmarsen speelden. Aan de lijkwagen hingen er wel twintig rouwkransen. Zijn vader en broers van de overledene vergezelden de stoet en weenden smartelijk. Het publiek dat zeer aangedaan was, groetten op emotionele wijze zeer eerbiedig toen men de trouwe dienaar naar zijn laatste rustplaats bracht.

Begrafenisplechtigheid van gaswerker Michiel Daekers

Joannes Daekers, de stadgaswerker, werd gekwetst op de plaats onder de zuilengalerij. Toen men hem gevonden had, werd hij naar het St.-Jans-gasthuis overgebracht, waar hij op 7 december 1883, na een lange en pijnlijke doodstrijd tegen de brandwonden, daags na de verschrikkelijke brandramp overleed. Zijn lichaam was wanneer men hem gevonden had, niets anders meer dan een vormeloze klomp vlees. Hij werd geboren in 1845 te St.-Joost-ten-Noode, liet een weduwe en drie kinderen achter.

Zijn begrafenisplechtigheid was prachtig, door de toeloop van de overheden die zij bijwoonden, treffend en indrukwekkend door het overgrote aantal aanwezigen, dat de stoffelijke overblijfselen van de ongelukkige gaswerker kwamen groeten en hem tot aan zijn laatste rustplaats vergezelden. Er was geen enkele aanwezige, dat zich niet aangedaan voelde van ontroering, wanneer het lijk werd voorbijgedragen. De dienst heeft plaatsgehad op zondag 9 december 1883.

De gezellen van Daekers met aan het hoofd ingenieur Wybo, waren bijeengekomen in een herberg op de Koolmarkt, om zich dan naar de stoet te begeven. Daar bevonden zich vóór het ziekenhuis, een ontelbare menigte, waaronder: het korps sappeurspompiers van Brussel met hun muziek, een detachement pompiers van Cureghem, St.-Gilles en deze van St.-Jans-Molenbeek. Op de binnenplaats van het ziekenhuis hadden de gaswerkers zich in een lange rij naast elkaar geplaatst, rechtover de kapel waar zich de lijkbaar bevond en waar de overheden plaats hadden genomen. Op de katafalk, verlicht door vier grote kaarsen, was e lijkbaar geplaatst, die letterlijk bedolven lag onder de veelvuldige rouwkransen van zowel de Kamer en Senaat, het gemeentebestuur van Brussel, van de verschillende pompierkorpsen, van vrienden en de gezellen van de overledene, .......

De deurwaarders van de Kamer en Senaat en enkele gaswerkers droegen de lijkkist tot aan de kerk van St.-Joost-ten-Noode. De econoom der Kamer, dhr. Bruyninckx begeleidde de overheden binnen. Men kon niet geloven hoeveel overheden er aanwezig waren. Er waren er meer te zien dan op sommige lijkdiensten van grote mannen. Er waren drie ministers aanwezig: Jules Bara, Gustave Rolin en Pierre Van Humbeeck. Langs Senatorszijde waren deze: quaestor, Devadder; Pigeolot; Piron; Vanderton, de Haussy en griffier Warnant. Voor de Kamer waren volgende volksvertegenwoordigers aanwezig: Joseph Descamps, Couvreur, Bockstael, Sabatier, Verbrugghe, Washer, Jacobs, Alphonse Nothomb, Théophile de Lantsheere, Féron, Bergé, Robert, Demeur, Goblet d'Alviella, Gustave Jottrand, Arnould, Van Hoorde, De Saedeleer, Vanderkinderen, de Vrints en kanunnik de Haerne en de griffiers Huyttens (vader en zoon). Vervolgens waren de provinciegouverneur Heyvaert, generaal Stoefs, burgemeester Karel Buls met al zijn schepenen en zijn gemeenteraadsleden aanwezig evenals een aanzienlijk aantal andere hooggeplaatste personaliteiten.

De godsdienstige plechtigheid was indrukwekkend, doch duurde niet lang. De lijkdienst werd door drie priesters gedaan; zodra ze beëindigd was hebben de deurwaarders der Kamer het lijk gedragen tot aan de dorpel van de kerk, waar burgemeester Buls de volgende lijkrede uitsprak:

'Waarom bevinden wij ons hier zo talrijk rond dit lijk, waarom deze medewerking van de overheden, dit escort, deze plechtigheid? Is er kwestie van een der aarde, die met eer beladen is, naar zijne laatste rustplaats te vergezellen? Neen, het is een nederige werkman die daar rust en allen bewogen tot in het diepste onzer harten, buigen wij met eerbied voor dit lijk, want wij vereren in hem de held gevallen op het veld van eer, voor het vervullen zijner plicht. Met zich te midden der vlammen te begeven, had hij noch glorie, noch beloning te verwachten. Een enkel gedacht kon hem slechts voortdrijven en zijn zending vervullen. Hij heeft het gedaan en vandaag ontbreekt een vader in het huisgezin waar iedere avond de omhelzingen van zijn kinderen hem moed gaven voor de zware arbeid van de volgende dag. Hun kleine armpjes zullen hem tevergeefs zoeken en niet meer ontmoeten dan een wenende moeder.

Het noodlot is wreed voor de kleinen, voor de werklieden, welke de samenleving aldus hen zendt naar de voorposten van het gevaar. Met welke angst moeten zij op het ogenblik dat de ramp hen treft, op hun vrouwen, op hun kinderen niet denken. Hoe dat zij blootgesteld zijn aan de koude en honger. Ditmaal kunnen wij zeggen:"Rust in vrede, eerlijke en moedige Michiel Daekers, uw zonen hebben niets te vrezen. Te rekenen van heden, heeft de stad in wier dienst u gestorven bent, uw kinderen aangenomen en later, wanneer zij de plechtigheid zullen begrijpen, welke uw begrafenis omringt, zullen zij met fierheid over hun ongelukkige vader spreken". Vaarwel, rust in vrede'.

Op dat ogenblik was de ontroering algemeen. Men hoorde bijna niets anders meer dan luid snikken der aanwezigen. Het was een treffend schouwspel. Op de binnenplaats toen de lijkbaar buiten kwam, werd zij door een dubbele haag van pompiers begroet, welke zij de wapens presenteerden, toen het lijk aan de grote poort kwam, die uitgang heeft op de 'Boulevard Botanique'. Daar bevond zich een ontzaglijke menigte, werden de trompetten geblazen en de detachementen bewezen een laatste eer. De muziek speelde een treurmars en iedereen ontblote het hoofd. De stoet zette zich in de volgorde orde in beweging:

De muziek der pompiers van Brussel;
Het detachement vrijwillige pompiers van Cureghem;
Het lijk, gedragen door deurwaarders en gaswerkers;
Een deputatie van gaswerkers;
De Ministers, de Senators, de Volksvertegenwoordigers, de gemeenteraad, de overheden,....;
De pompiers van Schaarbeek met muziek; •De pompiers van Molenbeek; •De hoeken van het baarkleed werden vastgehouden door burgemeester Buls, heren Demot, Washer en de Vrints; •Achter het lijk gingen een sergeant van de pompiers van Brussel en een sergeant van Cureghem die de kronen droegen.

Het was 15u00 wanneer de stoet in de kerk van St.-Joost-ten-Node aankwam. De versiering van de kerk was eenvoudig, doch indrukwekkend Zodra de godsdienstige plechtigheid gedaan was, heeft de officiële wereld zich verwijderd en het lijk werd door de werklieden, naar zijn laatste rustplaats gebracht. Op het kerkhof werden er twee redevoeringen uitgesproken.

Officieel Verslag

Dhr. Odilon Perier, die gelast was met de herziening tot aanmaak van een beknopt verslag, maakte aan de bestuurder van de 'Moniteur Belge' het volgende verhaal van de ramp over op 7 december 1883:

"Heer Bestuurder,

Ingevolge de wens door u uitgedrukt, haast ik mij u een kort verhaal te sturen van de voorvallen die plaats grepen in het Paleis der Natie, van af het ogenblik dat dhr. Voorzitter, gewaarschuwd door het geroep dat uit de tribune der dagbladschrijvers kwam, het nodig oordeelde de zitting te heffen. Het kon dan 16u45 zijn, een twintigtal leden waren aanwezig. Allen-en de functionarissen der Kamer met hen-begaven zich zodadelijk naar de leeszaal en de kleedkamer. Een honderdtal personen stonden op het gangpad van het Park, naar het vuur te kijken dat boven onze hoofden was uitgeborsten. Op dit ogenblik deed de voorzitter Descamps, de econoom van de Kamer dhr. Bruyninckx, roepen, maar deze was reeds op de kleine trap gelopen die naar de zolder leidt en worstelde tegen de rook. De Voorzitter ging zelf bevelen geven, om de redding in te richten.

Wij konden aan ons zelf geen juist gedacht vormen van wat er voorviel. Wij dachten dat er slechts kwestie was van een zeer onbeduidende beginbrand, dat geen aanleiding kon geven van een ramp. Wij keerden naar de vergaderzaal terug, waar wij aan de ingang bleven staan. Daar stonden heren: Olin, de Lantsheere, Nothomb, Couvreur, Goblet, Scailquin, Tournay, Tack, de Montblanc, De Bruyn, Gillieux,.... De lantaarn was nog slechts een overgrote vuurbal. Wij zagen in alle richtingen rond, maar ontwaarden nergens elders vlammen. Iemand zegde: de lantaarn zal invallen en alles zal gedaan zijn. Maar eensklaps aan het uiteinde van het plafond, boven de banken van de uiterste linkerzij, verscheen een vlam door een scheur. Deze werd groter en vuursprankels vielen er door. Wij vroegen water en men bracht er ons.

Wij sprongen met vieren vooruit: ‘snelschrijver Dattreux, twee huissiers (deurwaarder ) en ik-in de zaal, naar de kant van waar uit het plafond de vuursprankels vielen en gedurende meer dan 15 minuten, doofden wij, bij middel van zand en van alles wat wij voorhanden had het vuur uit, altijd in de hoop de zaal te redden’. Een pompier kwam ons in dat werk helpen en de brandende houtsprankels in een porseleinen zandbak oprapen. Het vertrouwen was zo groot dat, ten einde de meubelen niet te bederven, men ons van alle kanten gedurig toeriep geen water te gieten. Het gekraak in de lantaarn werd nochtans hevige. Men riep ons toe om ons te verwijderen. Langs de gang verwijderden we ons, maar vooraleer we voorgoed de zaal verlieten, namen wij elk een deel van de meubels mee die niet aan de grond waren vastgemaakt, de tafel der stenografen van het beknopte verslag en de herziening.

Dhr. Tournay klom op het bureel en verzamelde de papieren die er lagen. Terwijl hij daar stond, viel een kleine balk met onnoemlijk gedruis naast hem; Gans het plafond stond in vuur. Dan eerst verstonden wij de belangrijkheid van de ramp en begaven wij ons in de leeszaal, vast besloten met het vernielende element te worstelen voor het behoud van de kunstwerken, daar verzameld. Een der huissiers van de Kamer kreeg een gelukkige inval en ging naar de boekerij twee ladders halen, waaronder een dubbele. We grepen ze vast en de redding begon. Huissier Rassaert, hielp mij, om het portret van de voorzitter Guillery, tevens het laatste werk van de betreurde Dewinne, los te maken, geholpen door een derde persoon, wiens naam ik vergeten ben, zetten wij onze kostelijke last neer in de voorkamer, langs waar men in de salon der quaestuur (presidium van Kamer en Senaat ) komt.

De andere portretten volgden weldra. Wij gelukten er in gans deze bewonderenswaardige verzameling te redden. Wanneer ik zeg wij, wil ik hogergenoemde volksvertegenwoordigers aanduiden, de verschillende ambtenaars der Kamer en al de huissiers, hun opperhoofd dhr. Van Heerswynghels aan het hoofd. Op dit ogenblik waren er nog slechts enige personen in het gebouw, van buiten gekomen. Ik betreur het hun namen niet te kunnen opgeven, want allen zonder onderscheid gaven blijken van de grootste moed. Ik kon er slechts een noemen, dhr. Clepkens een ambtenaar bij het departement van Justitie, die een groot portret van de koning, in de voorkamer afnam en redde. Het was dan al half zes. Men kwam ons zeggen dat het vuur zich met een verbazende snelheid uitbreidde en tot de Senaat en de Ministeries oversloeg.

Schilderijen en kunstvoorwerpen had men in de vestibule geplaatst, links naast de grote trap. Het was nodig ze naar een veiliger plaats te brengen. Heren Olin, Goblet, Couvreur, Tack, de Montblanc, Tournay, Debruyn waren nog altijd ter plaatse. Allen werkten zonder ophouden en met hun medehulp en met behulp van de grenadiers, geleid door luitenant Van den Rogaert, gelukten wij erin al de schilderijen in het gebouw van de Moniteur te bergen! Zij zijn ongeschonden uit de Kamer gekomen dank aan de voorzorgen, gezonden door de regisseur Dauby.

Wij keerden naar de Kamer terug. Heren Goblet en gemeenteraadsheer Richald, hadden juist verschillende kostbare voorwerpen, onder andere een verzameling van medailles gered. Wij herinnerden ons dat in een der zalen van de sectiën, beneden een schilderij van waarde bevindt. Wij begaven ons in die plaats, maar het schilderij was te groot om door het venster of de deur te brengen. Wij raadpleegden de Minister van Openbare Werken, die de redding bestuurde van de kant van de Natieplaats. Hij liet ons toe het schilderij uit te snijden en onder bestuur van dhr. Bruyninckx, werd dit door de huissiers gedaan.

Dhr. Tournay, vergezeld van enige mannen, liep langs de trap van de dienst aan de kant van de salons van de voorzitter en met Goblet, Bruyninckx, Desmet en enige anderen, drongen wij onder de zuilengang, ten einde van daar de grote trap te bereiken, die naar de Senaat geleidt. Wij kwamen aan de eerste kolommen recht over de bijzonderste ingang, wanneer een schrikkelijk gekraak zich liet horen, en het plafond scheurde. Wij vluchten van alle kanten en wij gelukten er in, ons aan het gevaar te onttrekken. De ene ontkwamen langs de vensters, de andere door de deuren die op de Orangeriestraat uitgeven. Ik was van deze laatste met dhr. Goblet, Bruyninckx en Desmet. Buiten vonden wij dhr. Washer en waarom het niet gezegd? Bij het zien van al het puin en alle verwoesting, voelde de quaestor ( beheerder van de schatkist) der Kamer zijn hart ineen krimpen; hij weende!

Aanvaard, heer bestuurder, de uitdrukking mijner hoogachting. Getekend Odilon Pérrier"

Heropflakkering van de brand was er op zondag 9 december 1883, omstreeks 09u30. De plankenvloer onder de bibliotheekzaal was in brand geraakt. Rond 11u00 hervatte het vuur, op de tweede verdieping, links van de zaal der beraadslagingen van de Senaat. Iets voor de middag was alle gevaar geweken.

Kritieken aangaande de brand

De Burgemeester Karel Buls van Brussel had op zaterdag 8 december 1883, op een vergadering van de bestuurders der bijzonderste dagbladen van Brussel, betreffende de kritieken die gemaakt waren aangaande de brand van het Paleis der Natie, enige uitleg gegeven. De Brusselse pers, die felle kritieken ten overstaande van de pompierdienst had geuit, werden door de burgemeester Buls aanhoord en moest toegeven dat er fouten werden begaan.

De burgemeester zei op zijn beurt:'...van zodra ik wist welke de fouten waren, heb ik ook straffen uitgesproken en vervolgt verder: 'Ja onze pompierdiensten laten veel teveel te wensen over, maar ik hou eraan, dat ik nog maar pas twee jaar burgemeester ben. Vanaf het eerste jaar mijner indiensttreding heb ik al het mogelijke gedaan, om deze dienst her in te richten en te vervolledigen.

Zo werd door mij opdracht gegeven het ontwerp te laten bestuderen, om in de Wetstraat een post pompiers te installeren, die voorzien moest zijn, van het nodige materiaal in geval van brand. Ook werd gevraagd om het aantal paarden te verdubbelen die gebruikt werd voor de dienst der spuiten. Maar al de deze voorstellen en andere, werden niet aangenomen, om reden van bezuinigingen. Verscheidene raadsleden hebben toen geoordeeld dat zulks teveel kostte.

Wat de Portaladders betreft, die zeer moeilijk zijn, had ik besloten ze af te schaffen en ze te vervangen door ladders van een nieuw stelsel, die als veel beter aanzien werd, door de commandant Allo en de ingenieur de Cazenave, die naar Parijs gezonden werden, om de proefnemingen bij te wonen, van dit nieuwe ladderstelsel.

Na de grote ramp die ons kwam te treffen, hoop ik dat de tegenkantingen, welke ik tot hiertoe gehad heb, zich niet meer zullen voordoen. Ik ben voornemens in de gemeenteraad een voorstel neer te leggen, betreffende het instellen van een post pompiers aan het kwartier van O.L.Vrouw-ter-Sneeuw, in de buurt van het circus en het Eden-theater deze post zal bestaan uit een dienst van twintig personen en voorzien zijn van drie stoomspuiten. Het aantal paarden moet daarbij voldoende zijn, om de spuiten zo spoedig mogelijk naar de plaats van de brand te brengen.

Een woord nog: "Men heeft gezegd en geschreven dat, indien op bewuste donderdag de stoomspuit zoveel tijd nodig had om ter plaatse te komen, het de schuld van de paarden was, omdat zij niet gescherpt waren. Dit was onjuist de paarden stonden reeds al verschillende dagen klaar, maar de vertraging was te wijten daar de officier drie paarden had ingezet voor andere taken en er op het ogenblik van de verschrikkelijke ramp, er maar een over had voor de bediening van de stoomspuit, die eigenlijk door twee paarden dienden te worden getrokken.

Het zou onmogelijk zijn al de daden van moed en zelfopoffering te melden, die donderdagavond plaatsgehad hebben. Waarschijnlijk zal een officieel verslag verschijnen, waarin elkeen die zich onderscheiden heeft, zal bedankt worden".



Artikel over de brand van het Brussels Natiepaleis verschenen in de Gazette van Brugge van 8 december 1883
Gazette van Brugge van 08-12-1883


Bronnen:

Gazette van Brugge: zaterdag 8, maandag 10, woensdag 12, zaterdag 15, 24, 27 en 29 december 1883.
Noël De Mey
Foto's: wikipedia
©Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.